Hoofdstuk 4

Herhaling hoofdstuk 4
Moleculen en atomen
1 / 35
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Herhaling hoofdstuk 4
Moleculen en atomen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Atoomsymbolen
Eerste letter altijd HOOFDLETTER!
eventueel tweede letter altijd 
kleine letter!

Slide 5 - Slide

Atomen bestaan uit nog kleinere deeltjes:
  • Protonen (+ deeltjes)
  • Neutronen (ongeladen deeltjes)
  • Elektronen (- deeltjes)

Atomen bevatten een kern en wolk:


Slide 6 - Slide

Elk atoomsoort heeft dus een verschillend AANTAL protonen, neutronen en elektronen.

Elk atoom heeft een atoomnummer (zie periodiek systeem).
Dit atoomnummer staat voor het aantal protonen. Een atoom is altijd ongeladen dus er zijn ook evenveel elektronen (evenveel + als - deeltjes!)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Hoeveel protonen en elektronen bevat zuurstof?

  • Zuurstof = O, heeft atoomnummer 8. 
  • Dus zuurstof bevat 8 protonen en 8 elektronen.

Slide 9 - Slide

Het aantal neutronen heeft met de atoommassa te maken. De massa van een atoom wordt namelijk bepaald door de kern (protonen en neutronen), omdat elektronen een verwaarloosbare kleine massa hebben.

Elk atoom heeft dan ook een massagetal, dit wordt als volgt weergegeven:
O-16. Dit gaat dan om zuurstof met massagetal 16.
Na-23. Dit gaat dan om natrium met massagetal 23.

Slide 10 - Slide

Om het aantal neutronen te weten, moet je dus kijken hoeveel protonen het atoom bevat.

O-16:
atoomnummer O is 8, dus 8 protonen. Massagetal is 16 dus er zijn: 16-8 = 8 neutronen.

Na-23:
atoomnummer Na is 11, dus 11 protonen. Massagetal is 23 dus er zijn 23-11 = 12 neutronen.

Slide 11 - Slide


Atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen

Massagetal = aantal protonen + aantal neutronen

Andersom gezien:
aantal protonen = atoomnummer
aantal elektronen = atoomnummer
aantal neutronen = massagetal - aantal protonen

Slide 12 - Slide

Isotopen
Meeste elementen hebben meerdere isotopen
Isotopen zijn atomen met hetzelfde aantal protonen in de kern, maar een ander aantal neutronen
Isotopen hebben dus hetzelfde atoomnummer, maar een andere massa.

Slide 13 - Slide

Isotopen

Slide 14 - Slide

Wat is straling?
Als atoomkernen vervallen, dan wordt er energie uitgezonden in de vorm van straling. Deze straling kan in twee categorieën worden verdeeld: deeltjesstraling en elektromagnetische straling.

Slide 15 - Slide

Soorten straling
  • Deeltjesstraling
          Alfa (α): 2 protonen en 2 neutronen. Klein doordringend          vermogen.
          Bèta (β): elektronen. Redelijk doordringend vermogen.
  • Elektromagnetische straling 
          Gamma (ϒ): energiegolven .    Groot doordringend         vermogen.                                                                  GEVAARLIJK!

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Opdracht 
U-235 zendt alfastraling uit. Leg uit welk isotoop er ontstaat. Geef ook de formule.
Alfastraling = 2 protonen en 2 neutronen. Dus eerst kijken hoeveel protonen en neutronen U-235 bevat!

Slide 18 - Slide

U-235 zendt alfastraling uit. Leg uit welk isotoop er ontstaat. Geef ook de formule.
U-235
  • atoomnummer: 92 dus 92 protonen
  • neutronen: 235-92 = 143 neutronen
  • zendt 2 protonen en 2 neutronen uit dus
  • nieuw deeltje bevat 92-2 = 90 protonen en
  • 143-2 = 141 neutronen

Slide 19 - Slide

U-235 zendt alfastraling uit. Leg uit welk isotoop er ontstaat. Geef ook de formule.
Nieuw deeltje bevat dus 90 protonen en 141 neutronen
Welk atoom bevat 90 protonen?
  • atoomnummer is dus 90, dus dit is Th (thorium)
  • welk massagetal heeft dit deeltje?
  • massagetal = protonen + neutronen
    = 90 + 141 = 231
  • dus het nieuwe deeltje is Thorium met massagetal 231:
  • Th-231 

Slide 20 - Slide

Wat is de naam van Na?
A
Natrium
B
Neon
C
Stikstof
D
Goud

Slide 21 - Quiz

Wat is het symbool van aluminium?
A
A
B
Al
C
Cu
D
Mg

Slide 22 - Quiz

Wat is de naam van Cu?
A
Koper
B
Goud
C
Zilver
D
Koolstof

Slide 23 - Quiz

Wat is het symbool van zuurstof?
A
Z
B
Fe
C
O
D
Zn

Slide 24 - Quiz

Wat is de naam van Cl?
A
koper
B
chloor
C
koolstof
D
aluminium

Slide 25 - Quiz

Wat is het symbool van ijzer?
A
I
B
Ij
C
Fe
D
Cu

Slide 26 - Quiz

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel protonen heeft natrium?
A
11
B
12
C
23
D
34

Slide 27 - Quiz

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel elektronen heeft natrium?
A
11
B
12
C
13
D
34

Slide 28 - Quiz

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel neutronen heeft natrium?
A
11
B
12
C
13
D
24

Slide 29 - Quiz

Waar vind je de neutronen en waar zijn ze gelijk aan?
A
Rond de kern, gelijk aan de massa
B
In de kern, gelijk aan de massa
C
Rond de kern, gelijk aan (massa - atoomnummer)
D
In de kern, gelijk aan (massa - atoomnummer)

Slide 30 - Quiz

Het atoomnummer is het aantal...
A
protonen van een atoom
B
neutronen van een atoom
C
elektronen van een atoom
D
protonen en elektronen van een atoom

Slide 31 - Quiz

Als er een neutron bij komt dan
A
Wordt het atoom nummer hoger
B
Wordt het atoomnummer lager
C
Wordt het massagetal hoger
D
Wordt het massagetal lager

Slide 32 - Quiz

Wat is een isotoop?
A
Zelfde atoom, andere massa
B
Ander atoom, zelfde massa
C
Zelfde atoom, ander atoomnummer
D
Ander atoom, zelfde atoomnummer

Slide 33 - Quiz

Hebben isotopen verschillende chemische eigenschappen?
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quiz

N-14 heeft 7 protonen en 7 neutronen.
C-14 heeft 6 protonen en 8 neutronen.
N-14 en C-14 zijn isotopen
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quiz