(2) Grammatica: voegwoord

Ballondebat
5 vrijwilligers: kies een BN'er uit waar je best veel over weet.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Ballondebat
5 vrijwilligers: kies een BN'er uit waar je best veel over weet.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Ronde 1
Elke bn-er moet in een speech van maximaal één minuut aangeven waarom hij beslist in de ballon moet blijven zitten. 
timer
1:00
Richt je niet op je medestanders, maar op het publiek. Als je wilt overtuigen, bedenk je dan altijd op wie jij je moet richten. Stem je boodschap af op degene die je wil overtuigen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Ronde 2
Elke bn-er moet dit keer een speech houden over waarom de andere twee beslist niet in de ballon mogen blijven zitten – waarom zij misbaar zijn! 
timer
1:00
Richt je niet op je medestanders, maar op het publiek. Als je wilt overtuigen, bedenk je dan altijd op wie jij je moet richten. Stem je boodschap af op degene die je wil overtuigen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Vandaag 

  1. Hoe zat het ook alweer met...
  2. Lesdoel
  3. Grammatica: voegwoord
  4. Zelf aan de slag
  5. Wat heb je geleerd?

Slide 5 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Wat is geen telwoord?
A
Eerste (bij de deur staan)
B
Meeste (staan)
C
Kleinste (zitten)
D
Laatste (zitten op tafel)

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor soort telwoord staat in de zin:

Er zijn vier soorten telwoorden.
A
bepaald hoofdtelwoord (staan)
B
onbepaald hoofdtelwoord (zitten)
C
bepaald rangtelwoord (bij de deur staan)
D
onbepaald rangtelwoord (zitten op tafel)

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Woordsoorten benoemen
De rijke familie gaf mij tijdens de kerstdagen vele dure, speciale cadeaus.

  • gaf zww
  • mij pers vnw
  • vele onbep htw

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten benoemen
Shane heeft mij geholpen met de zevende opdracht van het wiskundehuiswerk.
  • Shane zn
  • heeft hww
  • mij pers vnw
  • geholpen zww
  • zevende bep rangtw
  • wiskundehuiswerk zn

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Telwoord 'veel' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord (zitten op tafel)
B
onbepaald hoofdtelwoord (bij de deur staan)
C
bepaald rangtelwoord (staan)
D
onbepaald rangtelwoord(zitten)

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Grammatica taalkundig ontleden
  • Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • Koppel- of hulpwerkwoord
  • Werkwoorden: zww, kww en hww
  • Telwoorden
  • Voegwoorden
  • Werkwoorden  in samengestelde zinnen

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen grammatica taalkundig ontleden
  • Je kunt persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen
  • Je kunt koppel- of hulpwerkwoorden herkennen
  • Je kunt zelfstandige, koppel- en hulpwerkwoorden herkennen
  • Je kent het verschil tussen hoofd- en rangtelwoorden en kunt deze herkennen
  • Je weet wat neven- en onderschikkende voegwoorden zijn en kunt deze herkennen
  • Je kunt zelfstandige werkwoorden, koppel- en hulpwerkwoorden herkennen  in samengestelde zinnen

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel vandaag
  • Je weet wat neven- en onderschikkende voegwoorden zijn en kunt deze herkennen

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Video

This item has no instructions

Nevenschikkende voegwoorden
Voegen twee hoofdzinnen samen (samengestelde zin).
- En, maar, want, dus, of (de laatste kan ook onderschikkend zijn!)

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Onderschikkende voegwoorden

Voegen een hoofd- en bijzin samen (samengestelde zin)
- ALLES BEHALVE en, maar, want. Bij of moet je kijken of het onderschikken of nevenschikkend is (zijn de zinnen even belangrijk of kan een deel vervangen woorden door één woord?).
- Alle DAT- woorden (ook ‘dat’ dus), zoals: dat, omdat, doordat, nadat
- Andere voorbeelden: daardoor, waardoor, wanneer (niet als vraag naar tijd), ingeval, hoewel, indien, terwijl, toen, als

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Dagwerk grammatica 
Waar? 
Bladzijde 150-151

Welke opdrachten?
1, 2, 4 en 5 

timer
9:00

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Voegwoorden
Wat weet je hier nu over?

Slide 18 - Slide

This item has no instructions