gebeurt of gebeurd

spelling
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

spelling

Slide 1 - Slide

Theorie spelling


1
Wanneer gebruik je 't kofschip?
2
Als je achter een werkwoord staat, schrijf je in tt....
3
Noem een sterk werkwoord
4
Noem een werkwoord waarbij je meteen weet of er een t gebruikt wordt in tt.
5
Waar of niet waar? Het werkwoord ZIJN is sterk. 
6
Raden wordt in vt meervoud raadden. Ja of nee?

Slide 2 - Slide

Gebeurt/gebeurdt of gebeurd?
Lees onderstaande zinnen. Welke is juist?:
Ik vergeet meestal mijn laptop op te laden, dat gebeurdt bijna dagelijks.
Dat is mij al in vier weken niet gebeurd.





1) Wat zou er toch (gebeuren) zijn met die leerling?
2) Wat er ook (gebeuren), we blijven vrienden.
3) Er is vorige week wat corona betreft, veel (gebeuren).

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Gebeurt of gebeurd?
Gebeuren= het hele werkwoord.
Tegenwoordige tijd= het gebeurt. 
Verleden tijd= het gebeurde.
Voltooid dw.= het is gebeurd.
Kijk of je met een persoonsvorm te maken hebt of niet!

Vul HOREN in en je weet het!
Voltooid deelwoord altijd verlengen met een E!

Slide 5 - Slide

Tegenwoordige tijd
Zoek persoonsvorm

1. Maak stam hele werkwoord (werkwoord - EN)
2. Ik + stam
3. Jij + stam + t/ stam + je=jij
4. Hij/zij/u/het + stam + t
5. Meer personen + hele werkwoord

Slide 6 - Slide

Verleden tijd:
Bepaal eerst of het werkwoord sterk of zwak is.
Sterk:
verandert van klank
Zwak:
Achter de stam komt de(n)of te(n)

Slide 7 - Slide

Verleden tijd zwakke werkwoord
  • Zoek persoonsvorm
  • Maak Stam van het hele werkwoord 
  • Gebruk laatste letter van de stam
  • In  't (x) kofschip/xtc koffieshop?
  • Ja = te/ten
  • Nee= de/den

Slide 8 - Slide

Wanneer d of t in tegenwoordige tijd?

Slide 9 - Slide

Kofschip
Wanneer is 
dit trucje
handig?

Slide 10 - Slide

Gebruik nu je Chromebook
Ga naar Classroom-schoolwerk
Maak de oefening gebeurt/gebeurd.
Maak de oefening voltooid dw.

Slide 11 - Slide

Wat is jouw niveau?
Ga naar Google Classroom
Schoolwerk
Klik aan: Wat is jouw niveau?
Maak de bovenste oefening.
Kijk hoeveel procent je goed hebt.
Hiernaast zie je welk niveau je hebt.
1F=eind basisschool
2F= klas 3
3F=eind Havo
4F=eind VWO

Slide 12 - Slide

Zwak
werk
woord

Slide 13 - Slide

Die jas (bieden) je voldoende warmte.
A
bied
B
biedt
C
biet

Slide 14 - Quiz

Natuurlijk (gebeuren) er wel eens wat op het voetbalveld.
A
gebeurd
B
gebeurdt
C
gebeurt

Slide 15 - Quiz

Zorg dat je de planten in de tuin goed (onderhouden).
A
onderhoud
B
onderhoudt
C
onderhout

Slide 16 - Quiz

Gisteren (praten) de leerlingen de hele les door.
A
praten
B
praatte
C
praatten

Slide 17 - Quiz

Experts hebben de uitslag van dat onderzoek verkeerd (beoordelen).
A
beoordeelt
B
beoordeeld
C
beoordeeldt

Slide 18 - Quiz

Dat is mij al een paar keer (gebeuren).
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide