This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Tuesday 1 June
Slide 1 - Slide
Today's lesson goals:
Skill: reading
Grammar: word order (zinsvolgorde)
future (toekomende tijd)
Slide 2 - Slide
Doel: je begrijpt korte artikelen mbv voorbereidend lezen
Voorbereidend lezen is wat je doet voordat je een tekst echt gaat lezen.
* lees de kop en de tussenkopjes. Wat weet je al over dit onderwerp? (*)
* bestudeer de foto's en/of tekeningen bij het artikel. Passen deze illustraties bij de tekst?
* lees de eerste paar regels, nu wordt de tekst nog duidelijker.
* zijn er anderen opvallende zaken, bijvoorbeeld dikgedrukte tekst, (uitvergrote) citaten of iets anders wat opvalt?
(*) het is goed als je voorkennis hebt, maar bedenk bij het beantwoorden van de vragen dat jouw antwoord in de tekst terug te vinden moet zijn. Ook als jij misschien zelf andere kennis hebt.
Slide 3 - Slide
Doel: je begrijpt de hoofdlijnen en de belangrijkste argumenten
Een artikel bevat veel informatie maar niet alles is even belangrijk: er zijn hoofdzaken en bijzaken. De hoofdzaken zijn direct verbonden met het onderwerp van het artikel, ze bespreken de belangrijkste thema's of argumenten. De bijzaken geven aanvullende informatie, het kunnen voorbeelden, details of uitzonderingen zijn. Probeer de hoofdzaken te vinden door gefocust te lezen:
* lees de kop en de eerste alinea: waar gaat het volgens jou over?
* de eerste alinea is vaak zowel inleiding als een minisamenvatting van de tekst.
* lees de rest van de tekst. Sluit deze inderdaad goed aan op de eerste alinea?
* let ook goed op het slot. Daar worden de belangrijkste punten herhaald.
Slide 4 - Slide
Doel: je herkent de hoofdgedachte en de belangrijkste argumenten in een artikel.
Een schrijver gebruikt alinea's om deelonderwerpen te behandelen. Per alinea staat er vaak een kernzin in de tekst die de belangrijkste informatie samenvat. Deze staat vaak aan het begin of het eind van de alinea en helpt je de tekst (en de hoofdgedachte) beter te begrijpen.
Als je wilt bepalen wat de hoofdgedachte is, stel jezelf de volgende vragen:
* welke onderwerpen komen steeds terug? Als er woorden steeds terugkomen, zorg dat je weet wat ze betekenen en zoek deze anders op.
* wat wil de schrijver je meegeven?
* welk probleem wordt bespreekbaar gemaakt?
* welke mening geeft de schrijver?
Slide 5 - Slide
Naast de hoofdgedachte is het belangrijk dat je de argumenten herkent. Met argumenten wordt een mening of een stelling onderbouwd.
uitspraak van de schrijver:
argument (waaom de documentaire really sensational is):
The BBC documentary 'The mystery of Van Gogh's ear' is really sensational ...
... because it finally solves the mystery of what happened to the painter's ear.
Slide 6 - Slide
Doel: je begrijpt (populair) wetenschappelijk artikelen
Onbekende woorden kun je opzoeken in een woordenboek. Bij uitdrukkingen is dat vaak lastiger, omdat de letterlijke vertaling je dan niet helpt. Kijk dan bij de voorbeeldzinnen, daar worden de meest voorkomende uitdrukkingen ook genoemd.
Slide 7 - Slide
Het opzoeken van de betekenis van een uitdrukking doe je als volgt.
Bepaal wat het eerste belangrijke woord van de uitdrukking is. Dat is hier beat. Een woord als to kun je overslaan.
Zoek het eerste belangrijke woord op in het woordenboek en kijk of bij beat de uitdrukking to beat around the bush staat.
Als de uitdrukking er niet bij staat, zoek je verder. Het volgende belangrijke woord in de uitdrukking is bush. Je vindt daar inderdaad de uitdrukking met vertaling: ergens omheen draaien, niet ter zake komen.
Bij samengestelde woorden ga je op dezelfde manier te werk. Als je wilt weten wat rush hour betekent, zoek je eerst bij rush en als je het daar niet vindt, kijk je bij hour. De betekenis van rush hour is spitsuur.
Slide 8 - Slide
burning the midnight oil
Steal someone's thunder.
To feel under the weather.
A piece of cake.
When pigs fly.
To stay up late working on a task.
Prevent someone from having succes.
To feel a little sick but not too serious.
Something very simple or easy.
Something that is very unlikely to happen.
Slide 9 - Drag question
Grammar topics: wordorder & future
Word order
Slide 10 - Slide
Zinsvolgorde in het Engels
Wiedoetwatwaarwanneer?
Onderwerp gezegde lijdend vw plaats tijd
1 of meer
werkwoorden
Pietwatchesthe news at homeeach day.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
My friend has lent Hamid a fiver today
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Wie
doet
wat
waar
Wanneer
Slide 18 - Drag question
Jane
cooks
dinner
at home
on Sundays
Slide 19 - Drag question
We
have
been
to Greece
before
Slide 20 - Drag question
I
clean
my house
on Mondays
Slide 21 - Drag question
this
is
my decision
Slide 22 - Drag question
I
clean
my house
on Mondays
Slide 23 - Drag question
they
moved
to Germany
last week
Slide 24 - Drag question
https:
Slide 25 - Link
https:
Slide 26 - Link
Future tenses
Slide 27 - Slide
Future tenses
present simple
The train leaves at 10.
This lesson ends at 5.
vast rooster, dienstregeling
present continuous
I am having lunch with my dad at 12.
She's going out for dinner tonight.
plannen op korte termijn
to be going to
I am going to finish the report today.
He is going to study Law in Manchester.
plannen die zijn vastgelegd, er is bewijs
will
I will do the dishes.
I believe it will rain this afternoon.
je bent iets van plan of denkt dat iets gaat gebeuren
Slide 28 - Slide
Verschil "will" en "to be going to"
Will
To be going to
Je bent iets van plan, maar weet het nog niet zeker.
Je hebt je vastgelegd om iets te doen, en/of er is bewijs voor.
I think it will rain this afternoon.
Look at those clouds, it is going to rain!
Pete will study Law next year.
Wendy is going to study English in Cambridge.
In de praktijk worden ze ook door elkaar gebruikt.
Slide 29 - Slide
Future tenses, vaste uitdrukkingen
Er zijn ook een aantal vaste uitdrukkingen (uit je hoofd leren) die aangeven dat iets in de toekomst gaat gebeuren.
to intend to....
van plan zijn om te....
to be thinking of....
erover denken om te....
to be planning to....
plannen om te....
to be about to....
op het punt staan om te...
to hope to....
hopen dat....
to be due to...
het staat op het punt te gebeuren...
Slide 30 - Slide
to intend to....
van plan zijn om te....
to be thinking of....
erover denken om te....
to be planning to....
plannen om te....
to be about to....
op het punt staan om te...
to hope to....
hopen dat....
to be due to...
het staat op het punt te gebeuren...
1. My boss is about to go on maternity leave.
2. I hope to get a pay rise soon.
3. My brother is thinking of changing his job.
Voorbeelden:
Slide 31 - Slide
I believe that Spain ____ win the European Championship.
A
will
B
is going to
C
is due to
Slide 32 - Quiz
My sister _____ have her baby this week.
A
will
B
is going to
C
is due to
Slide 33 - Quiz
My dad _____ retire next month.
A
will
B
is going to
C
about
Slide 34 - Quiz
Vertaal: Ik ga volgend jaar in Enschede studeren.
Slide 35 - Open question
Vertaal: De trein zal vertrekken van spoor (platform) 9.