1.4 Spelling van de werkwoorden: herhaling

Werkwoordspelling
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Hoe schrijf je het goed?
'Wat vindt je van Spar?'

spar

Slide 3 - Open question

Je bent gek als je veel betaald voor een strak lichaam.

Slide 4 - Slide

Hoe schrijf je het goed?
' Je bent gek als je veel betaald voor een strak lichaam.'

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Hoe schrijf je het goed?
'geld voor gehele straat'

Slide 7 - Open question

Het (gebeuren) niet vaak dat een dokter zelf (bloeden).
A
gebeurt, bloed
B
gebeurt, bloedt
C
gebeurd, bloedt
D
gebeurd, bloed

Slide 8 - Quiz

De vrouw (verhuizen) een week nadat het was (gebeuren).
A
verhuiste, gebeurt
B
verhuiste, gebeurd
C
verhuisde, gebeurt
D
verhuisde, gebeurd

Slide 9 - Quiz

De (redden) schipbreukelingen werden (ondervragen).
A
geredden, ondervraagt
B
geredde, ondervraagt
C
geredde, ondervraagd

Slide 10 - Quiz

Engelse werkwoorden

Ik heb jaren als webdesigner (freelancen)
A
gefreelancet
B
gefreelanct
C
gefreelanced
D
gefreelancd

Slide 11 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 12 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 13 - Quiz

Engelse werkwoorden
Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 14 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 15 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 16 - Quiz