ABR7 03.12.2024

Welkom!
03.12.2024
1 / 25
next
Slide 1: Slide
AndersMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Welkom!
03.12.2024

Slide 1 - Slide

Planning
- Terugblik 
- 6.6
- 6.7
- KNM
- Afsluiting

Slide 2 - Slide

Terugblik
  • Vragen? Herhalen? 
  • Bespreken HW

Slide 3 - Slide

6.6
  • Bekijk de tekst bij opdr. 44
  • Wat gaat Angela vragen, denk je?
  • Schrijf 3 vragen op 

Slide 4 - Slide

6.6
  • Samen luisteren tekst 6.6  

Slide 5 - Slide

6.6
Nieuwe woorden:
  • de postbezorger 
  • Voorbeeld: De postbezorger brengt post. 
  • de afdeling
  • In het ziekenhuis heb je de afdeling ''Spoedeisende Hulp''
  • zorgen voor
  • Voorbeeld: Je moet voor warme kleding zorgen.
  • Betekenis: regelen 
  • de post
  • Voorbeeld: De post is er! Er zijn brieven en kaarten. 

Slide 6 - Slide

6.6
  • de vergoeding 
  • Voorbeeld: Als je vrijwilligerswerk doet, krijg je soms een kleine vergoeding. 
  • stuk
  • Voorbeeld: Mijn telefoon is stuk! Nu moet ik een nieuwe kopen. 
  • parttime 
  • Voorbeeld: Ik werk parttime, ik werk op maandag, dinsdag en vrijdag. 
  • zoals
  • Voorbeeld: Ik lust graag Italiaans eten, zoals pizza en lasagne. 
  • Betekenis: bijvoorbeeld. 
  • zelfstandig
  • Voorbeeld: De opdrachten moet je zelfstandig maken, dus niet samen. 

Slide 7 - Slide

6.6
  • de vereniging 
  • Voorbeeld: Als je lid bent van een vereniging, moet je soms geld betalen. 
  • Betekenis: club, bond, organisatie, unie 
  • het lid:
  • Voorbeeld: Ik ben lid van de personeelsvereniging. 
  • Betekenis: deelnemer, groepslid
  • de rekening:
  • Voorbeeld: Oei, de rekening is erg hoog. Ik moet veel geld betalen!
  • de belasting: 
  • Als inwoner van Nederland moet je veel belasting betalen. 
  • het pensioen
  • Voorbeeld: Na je 67e hoef je niet meer te werken. Dan mag je met pensioen. 

Slide 8 - Slide

6.6
  • Luister nog een keer naar het gesprek
  • Maak opdr. 46 + 47
  • Bespreken

Slide 9 - Slide

6.6
  • Maak zelfstandig opdr. 49, 50, 51 + 52
  • Bespreek je antwoorden met een medecursist
  • Bespreken

Slide 10 - Slide

6.6
  • Samen luisteren opdr. 53, 54 + 55 

Slide 11 - Slide

6.6 
  • Maak 2/3-tallen
  • Praat samen: opdr. 60 + 61
  • Werkblad 6.6c

Slide 12 - Slide

6.7
  • Scheidbaar werkwoord - voltooid deelwoord - voorzetsels

Slide 13 - Slide

6.7
  • Herhaling 3.6
  • Wat zijn scheidbare werkwoorden? 
  • Scheidbare werkwoorden bestaan uit een werkwoord en een ander woord. 
  • Het andere woord is vaak een voorzetsel.
  • In de zin schrijf je eerst het werkwoord op. Het andere woord staat op de laatste plaats in de zin. 
  • Voorbeeld?
  • Inpakken: Ik pak het cadeau in. 

Slide 14 - Slide

6.7
  • Werkblad A tot zin
  • Werkblad Focus op taal
  • Bespreken

Slide 15 - Slide

6.7
  • Herhaling 3.6 
  • Let op:
  • Staan er 2 werkwoorden in de zin?
  • Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als 1 woord. 
  • Het scheidbare werkwoord staat achteraan in de zin.
  • Voorbeeld?
  • Ik moet morgen mijn boeken meenemen

Slide 16 - Slide

6.7
  • Voltooide tijd van een scheidbaar werkwoord. 
  • hebben/ zijn + voltooid deelwoord
  • Bij de voltooide tijd krijg je eerst het voorzetsel (bijv. na, in of uit, voor), daarna het voltooid deelwoord.
  • Voorbeeld: inschenken / voorlezen
  • Ik heb de koffie ingeschonken
  • Ik heb het verhaal voorgelezen

Slide 17 - Slide

6.7
  • Klassikaal: opdr. 64
  • Maak zelfstandig opdr. 65
  • Bespreken
  • Maak in tweetallen opdr. 66 
  • Bespreken
  •  Praat samen : opdr. 67 + werkblad 6.7a

Slide 18 - Slide

6.8
  • Lees de tekst (opdr. 68/ blz. 231)

Slide 19 - Slide

6.8
  • de monteur
  • Voorbeeld: de monteur repareert auto's
  • de band, de banden
  • Voorbeeld: Mijn band is lek, ik moet hem plakken. 
  • de olie
  • Voorbeeld: Olie is nodig om de auto soepel te laten rijden. 
  • volledig
  • Het formulier is nog niet volledig, je bent je adres vergeten in te vullen.

Slide 20 - Slide

6.8
  • het gebouw, de gebouwen
  • Voorbeeld: Het gebouw tegenover het station is het ROC. 
  • de oppas
  • Voorbeeld: Vandaag komt de oppas, ze let op mijn kinderen. 
  • de klus
  • Voorbeeld: Voor een klus heb je gereedschap nodig. 
  • de start
  • Voorbeeld: De start van de opleiding is 24 augustus. 

Slide 21 - Slide

6.8
  • de taak, de taken
  • Voorbeeld: Een taak in het huishouden is schoonmaken. 
  • het onderhoud
  • Voorbeeld: Onderhoud van je auto is belangrijk. Anders gaat de auto stuk.
  • repareren
  • Voorbeeld: De wasmachine is stuk, ik moet het laten repareren. 
  • het vervoer
  • Voorbeeld: Vandaag is mijn vervoer de trein. 

Slide 22 - Slide

6.8
  • de scooter 
  • Voorbeeld: In India rijden veel mensen op een scooter. 
  • de vrachtwagen
  • Voorbeeld: Met een vrachtwagen worden goederen vervoerd.

Slide 23 - Slide

6.8
  • Lees de tekst nog een keer (blz. 231)
  • Bekijk het formulier (blz. 232)
  • Er staan 5 fouten in. Zoek de fouten en omcirkel deze.
  • Bespreken

Slide 24 - Slide

6.8
  • Maak zelfstandig opdr. 69, 70, 71 & 72 en 73
  • Bespreken 
  • Maak in tweetallen opdr. 74, 76, 76 & 77
  • Werkblad 6.8

Slide 25 - Slide