Sterke zwakke werkwoorden

Sterke en zwakke werkwoorden
Werkboek blz 240
Schrift open 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Sterke en zwakke werkwoorden
Werkboek blz 240
Schrift open 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
Aan het eind van de les weet je wat een heel werkwoord is en kun je zwakke en sterke werkwoorden herkennen.

Lesdoelen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Noem een werkwoord.

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

Wat betekent tegenwoordige tijd?
A
iets is al gebeurd
B
iets gebeurt nu

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent verleden tijd?
A
iets is al gebeurd
B
het gebeurt nu

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm in die zin?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

PVTT staat voor:
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm tegenwoordige tijd
C
persoonsvorm verleden tijd
D
infinitief

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Ik (antwoorden) altijd snel
pvtt
A
antwoord
B
antwoordde
C
antwoorde
D
antwoordt

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke is goed?
A
Hij bediend
B
Hij bedient
C
Hij bediendt

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Welke is goed?

Daar (worden) je toch gelukkig van?
A
word
B
wordt

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Hele werkwoord 
In het woordenboek vind je alleen de hele werkwoorden.
De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op 'en' en soms op n.

Hele werkwoord

Slide 11 - Slide

Ik 
Wat is de hele werkwoord van 'schrijf'?
A
schreef
B
schrijvend
C
schrijft
D
schrijven

Slide 12 - Quiz

jullie
Wat is de hele werkwoord van 'eet'?
A
eett
B
ettende
C
etend
D
eten

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de hele werkwoord van 'liep'?
A
lopen
B
lippend
C
loopt
D
lapt

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Zwakke werkwoord
Sterke en zwakke werkwoorden

1. Sterke werkwoorden = Werkwoorden die van klank veranderen in de verleden tijd. lopen -> liep en zoeken -> zochten 

2. Zwakke werkwoorden = Werkwoorden die niet van klank veranderen in de verleden tijd. praten -> praatten en
gooien -> gooide


Overnemen! 

Slide 15 - Slide

ik
Zwak of Sterk werkwoord:
denken
A
sterk
B
zwak

Slide 16 - Quiz

jullie/kleine lesafsluiting

werken
A
sterk
B
zwak

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


zitten
A
sterk
B
zwak

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions


spreken
A
sterk
B
zwak

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Dus

Werkboek blz. 240-41 

Maak opdracht 1, 2 en 3. 
Aan de slag!
timer
5:00

Slide 20 - Slide

ik
Terugblik

Ik weet wat hele werkwoorden zijn.

Ik herken zwakke en sterke werkwoorden.
Terugblik

Slide 21 - Slide

This item has no instructions