Grammatica: scheidbare werkwoorden
De docent ... de toets ... (nakijken)
Mijn kind ... haar boterham ... (opeten)
Ik ... in 2026 ... (afstuderen)
We zijn laat. We ... heel snel ... (doorlopen)
Jullie ... het afval nooit ... (weggooien)
Ik heb de broek te klein gekocht. Ik ... de broek ... (terugbrengen)