4.4. 3 Grammar - Could / Couldn't (zou kunnen / zou niet kunnen)

Grammar - could / couldn't
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammar - could / couldn't

Slide 1 - Slide

Zou kunnen / zouden kunnen
* als je iets voorstelt

Zou kunnen: I could have a new dress. 
Zouden kunnen: We could have a new media competition.

Slide 2 - Slide

Zou kunnen / zouden kunnen
* de mogelijkheid

Zou kunnen: I could take lots of pictures. 

Slide 3 - Slide

Zou niet kunnen / zouden niet kunnen
* als je iets voorstelt
Zouden niet kunnen: Couldn't we ask Tim to write the article?
* mogelijkheid
Zou niet kunnen: I couldn't tell you.

Slide 4 - Slide

4.4 Could / Couldn't
4.14 grammatica 
zou kunnen / zou niet kunnen
zouden kunnen / zouden niet kunnen

Slide 5 - Slide

Welke hoort er NIET bij?
Gebruikt could / couldn't ...
A
In een beleefde vraag
B
Om aan te geven dat je iemand kent
C
Bij het geven van een mogelijkheid
D
Als je iets voorstelt

Slide 6 - Quiz

Kies: Could of Couldn't
A
Could you take our picture?
B
Couldn't you take our picture?

Slide 7 - Quiz

Klik de juiste antwoorden aan.
Je gebruikt "could" en "couldn't" ...
A
als iets kan
B
als iets zou kunnen
C
als iets niet kan
D
als iets niet zou kunnen

Slide 8 - Quiz

Could is netter Engels dan can
A
niet waar
B
waar

Slide 9 - Quiz

Kies: Could of Couldn't
A
Gerald could eat because he was sick.
B
Gerald couldn't eat because he was sick.

Slide 10 - Quiz

No, could you tell me more about it?
Waarmee kun je could ook vervangen?
A
can
B
must
C
have
D
armpit

Slide 11 - Quiz

could
A
zou kunnen
B
kan

Slide 12 - Quiz

Kies: Could of Couldn't
A
My sister has a car. We could ask her to drive us.
B
My sister has a car. We couldn't ask her to drive us.

Slide 13 - Quiz

She could
of...
A
she cannot
B
she can't
C
she could not
D
she couldn't

Slide 14 - Quiz

De negatieve vorm van 'could' is ...
A
can't
B
couldn't

Slide 15 - Quiz

Kies: Could of Couldn't
A
Stan knows where the English teacher is. We could ask him.
B
Stan knows where the English teacher is. We couldn't ask him.

Slide 16 - Quiz

Maken in 'Workbook'
Maak in het werkboek Engels:
Blz. 153-154
Opdracht 32, 33A

Slide 17 - Slide

Leren voor de toets
Grammatica 4.4
Could / Couldn't

Zie 'course book' blz. 99

Slide 18 - Slide