BvJ 2b HV - Thema 5 herhaling Erfelijkheid en evolutie

5: Erfelijkheid
1 / 17
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

5: Erfelijkheid

Slide 1 - Slide

Herhaling over:
  • Ongeslachtelijke voortplanting
  • Geslachtelijke voortplanting
  • Gameten

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Waar of niet waar?
Het genotype komt tot stand op het moment van bevruchting.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Waar of niet waar?
Gekloonde dieren hebben hetzelfde genotype.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Nico: ‘Chromosomen bevatten veel genen.’
Thea: ‘Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.’
Wie heeft/hebben gelijk?
A
Nico
B
Thea
C
Geen van beiden
D
Beiden

Slide 6 - Quiz

Welke van de codes toont een stukje DNA?
A
ABCDBDCA
B
CAEFEAFC
C
GACTATGC
D
TACDDTAC

Slide 7 - Quiz

In welke cellen bevindt zich het gen voor jouw haarkleur?
A
Alleen in de haren
B
Alleen in de lichaamscellen
C
Alleen in de geslachtscellen
D
In de lichaam- en geslachtscellen

Slide 8 - Quiz

Bij een jong kind verandert de haarkleur van blond naar bruin. Wat is er verandert?
A
Het fenotype
B
Het genotype
C
Het fenotype en het genotype

Slide 9 - Quiz

Herhaling over:
  • Ongeslachtelijke voortplanting.
  • Geslachtelijke voortplanting.
  • Gameten. 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Waar of niet waar?
Een menselijke eicel bevat 23 chromosomen.,
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

In welk orgaan van een draagkoe moet een klompje cellen worden ingebracht, om
uit te kunnen groeien tot een kalf?
A
De baarmoeder
B
De eierstok
C
De eileider
D
De vagina

Slide 13 - Quiz

Zie je links een 1-eiige of 2-eiige tweeling zien?
A
1-eiig
B
2-eiig

Slide 14 - Quiz

De ziekte van Von Willebrand is recessief. Welk genotype heeft een patiënt met deze ziekte?
A
AA
B
Aa
C
aa

Slide 15 - Quiz

Maartje heeft de ziekte van Von Willebrand. Haar ouders niet. Wat kan jij nu over de ouders zeggen?
A
1 ouder is homozygoot en de ander heterozygoot.
B
Beide ouders zijn heterozygoot
C
Beide ouders zijn homozygoot,

Slide 16 - Quiz

KlAAR!!!

Slide 17 - Slide