Week 7 - Grammatica- klas 1

Grammatica
Cursus 5 - Grammatica (deel 2)
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Grammatica
Cursus 5 - Grammatica (deel 2)

Slide 1 - Slide

Doelen deze week:

Lesdoelen:
- Je leert wat het verschil is tussen een zww en een hww (WS). 
- Je leert wat een persoonlijk voornaamwoord en een bezittelijk voornaamwoord is (WS).



Slide 2 - Slide

Grammatica

Zinsdelen (ZD)                                                         Woordsoorten (WS)

Slide 3 - Slide

ZELFSTANDIG WERKWOORD
Afkorting - ZWW

Bekijk de volgende zin: 
– Bij het tankstation heeft de chauffeur een krant gekocht.

In deze zin is gekocht een zelfstandig werkwoord (zww). Een zelfstandig werkwoord zegt wat iets of iemand doet (werken, gamen, blaffen) of overkomt (krijgen, struikelen). Het heeft een duidelijke betekenis.

Slide 4 - Slide

HULPWERKWOORD
Afkorting - HWW

– Bij het tankstation heeft de chauffeur een krant gekocht.

De persoonsvorm heeft is een hulpwerkwoord (hww). Hulpwerkwoorden komen voor in elke zin met meer dan één werkwoord. 
Ze ‘helpen’ om het gezegde te maken: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen.

Slide 5 - Slide

LET OP!!


Bij twee of meer werkwoorden in de zin is de persoonsvorm (pv) een hulpwerkwoord. Het zelfstandig werkwoord staat meestal achter in de zin.

– Bij het tankstation heeft de chauffeur een krant gekocht.

Slide 6 - Slide

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD
Afkorting - Pers.vnw

Bekijk de volgende zin:
– Lieke zegt dat ze altijd met haar moeder naar de tandarts gaat.

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon of ding aan: ze gaat naar de tandarts; hij; is nogal lui zij; zijn een dagje weg deze vulpen is van mij.


Slide 7 - Slide

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD
Afkorting - Bez.vnw

Bekijk de volgende zin:
– Lieke zegt dat ze altijd met haar moeder naar de tandarts gaat.

Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: met haar moeder; jouw; nieuwe tas onze; vrienden dit is mijn vulpen.





Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Terugblik leerdoelen

Lesdoelen:

- Je leert wat het verschil is tussen een zww en een hww (WS). 
- Je leert wat een persoonlijk voornaamwoord en een bezittelijk voornaamwoord is (WS).



Slide 10 - Slide

Afsluiting van de les                           7 februari 2023
Lesdoel: aan het eind van de les weet je welke onderdelen (zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord) je nog lastig vindt. 

Vooruitblik volgende les: 
  • Opdrachten maken in duo's. 

Slide 11 - Slide

KEUZEMENU VOOR VANDAAG

Keuze 1 - Zelfstandig stil werken aan de opdrachten uit
§6 en §8 voor deze week. 

Keuze 2 - Extra instructie over een woordsoort naar keuze

Keuze 3 - Instructievideo Classroom bekijken








Lesdoel:
aan het eind van de les heb je aan de hand van je eigen keuze, geoefend met de woordsoorten. 

Slide 12 - Slide

DUO'S 1HA

1.   Aeson + Jochem
2.  Aras + Max
3.  Daimy + Suus
4.  Emma + Dani
5.  Isalie + Coen
6.  Jennah + Sem





7. Jill + Sam
8.  Joris + Elin
9. Kyan + Stevan
10.  Lindsy + Silvijn
11.  Maud + Thomas
12.  Merle + Matthijs

Slide 13 - Slide

DUO'S 1HB

1.   Bente + Danilo
2.  Delayla + Gijs
3.  Femke + Tayfun
4.  Iann + Ingmar
5.  Leine + Esra
6. Tess + Ebbi



7.  Madée + Jayren
8. Mae-Lynn + Isabel
9.  Pepijn + Yvon
10.  Sophie + Melvin
11.  Tristan + Naud
12. Benthe + Amber

Slide 14 - Slide

DUO'S 1HC

1.   Dewi + Imar
2.  Isis S + Rimke
3.  Lana + Maud
4.  Jara + Liam
5.  Jason + Thierry
6.  Jurre + Storm




7. Kenji + Nore
8. Tes K + Tess vd
9.  Sophie + Vince
10.  Elena + Syl
11.  Mart + Tuana
12. Djay + Isis V

Slide 15 - Slide