Noteer uit de volgende zinnen blw/olw, zn, bn en hww/zww/kww.
1. Speedy vindt het skateboard ontzettend leuk.
2. Hij speelt daar altijd mee.
3. In de grote kooi slaapt hij lekker in een hangmat.
4. Soms is Speedy gemeen naar Tommy.
5. Tommy blijft dan wel lief naar Speedy.