Les 26 H3 E writting and grammar

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 2

Welcome

Welkom allemaal!

Grab your Laptop & Workbook!!

Welcome to English class! 

Lessonplan

• E Writing & Grammar 
• Woordvolgorde
• Bijvoegelijke naamwoorden (Adjectives)
• Complete exercises from the workbook

Lesson goals 

At the end of this lesson...

• ... I understand the grammar
• ... I understand Word Order
• ... I can find the Adjective
• ... I can write the sentences in word order
• ... I have completed exercises from the workbook.

Woordvolgorde

Wat is volgens jou de juiste volgorde van een Engelse zin?

1

2

3

4

5

wanneer?

waar

wat

doet

Wie

1

2

3

4

5

on Sunday.

in the library

books

read

I

1

2

3

4

in the weekend.

my grandparents

visit

We

1

2

3

in Spain.

lives

My best friend

1

2

3

4

5

every day.

at school

our friends

see

We

1

2

3

4

the whole week.

in an office

works

My dad

1

2

3

4

each Wednesday.

to the gym

go

I

1

2

3

4

now.

to school

goes

Tom

1

2

3

4

5

tonight.

to the cinema

to go

want

We

Woordvolgorde

in Greece / spend / I / will / next year / my holiday

Wie: 

Doet: 

Wat: 

Waar: 

Wanneer: 

in Greece / spend / I / will / next year / my holiday

Woordvolgorde

Wie	doet	wat	waar	wanneer
You	are writing	a text	in the classroom	during testweek.
I	am explaining	wordorder		now.
She	drinks	coffee.
He	is cycling		in the park

Word order

Plaats voor tijd 

• We go shopping in Den Bosch
• We go shopping  every Saturday
• We go shopping in Den Bosch every Saturday

Word order

LET OP:

Wil je nadruk leggen op de TIJD?

Dan mag dit ook vooraan in de zin.

Every Saturday, we go shopping in Den Bosch.

Word order - questions

Bij een vraag komt het hulpwerkwoord of vraagwoord vooraan

Do/does             wie    doet      wat      waar       wanneer?

did

can/could

will/would

am/are/is

was/were

Bijvoeglijke naamwoorden 

Je gebruikt een bijvoeglijk naamwoord om iets of iemand te beschrijven

adjectives

voorbeeld

he wears an orange shirt

I have a red Ferrari

He has a big house

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

1. Het altijd geeft waarde aan.
2. Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
3. Het geeft de tijd aan in een zin
4. Het is een werkwoord

Wat is deze zin het bijvoeglijk naamwoord?
My teacher is nice.

1. teacher
2. nice
3. my teacher
4. is nice

Wat is in deze zin het bijvoeglijk naamwoord?
She runs really fast.

1. really
2. she
3. runs
4. fast

Wat is in deze zin het bijvoeglijk naamwoord?
Peter is a funny boy.

1. boy
2. Peter
3. a funny boy
4. funny

En nu zelf aan de slag!

Complete exercises from the workbook

Exercise 30, 31, 32, 33 & 34

Klaar?

SlimStampen Grammar