Grammatica woordsoorten - hh lj2

Welkom!
Pak je leesboek.
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Pak je leesboek.

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Lezen
  • Bespreken huiswerk
  • Verder met Grammatica Woordsoorten - herhaling hv 2

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Nu:
Herhaling grammatica woordsoorten leerjaar 2 


Slide 4 - Slide

Woordsoorten leerjaar 2:
  • Zn  (czn en azn)                
  • Lw (olw en blw)
  • Ww (zww en hww) 
  • Bn 
  • Vz 
  • Pers.vnw
  • Bez.vnw
  • Aanw. vrag. en onbep. vnw 
  • Telw
  • Vgw
  • Bw

Slide 5 - Slide

Bespreken huiswerk
Controle

Slide 6 - Slide

Opdracht 2
1 is = hww
geboren = zww
2 blijkt = hww
(zijn = kww)
3 kwam = zww
(4 waren = kww)
5 zullen = hww
vervullen = zww
6 zal = hww
(worden = kww)

Slide 7 - Slide

Opdracht 3
Heb je je hond in ons bad gewassen?
1 je (1) = pers.vnw. je (2) = bez.vnw, ons = bez.vnw
Bij jullie voelt hij zich altijd op zijn gemak.
2 jullie = pers.vnw, zij = pers.vnw, haar = bez.vnw
Hun huis is ter gelegenheid van zijn verjaardag door ons versierd.
3 Hun = bez.vnw
zijn = bez.vnw
ons = pers.vnw


Slide 8 - Slide

Nu
Korte herhaling:
Aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord
Korte opdracht
Telwoord
Voegwoord
Bijwoord
Aan de slag

Slide 9 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst een mens, dier of een ding aan:
Deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde
Let op:
Dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door dit en deze.
Woorden die een plaats of richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs) zijn geen aanwijzende voornaamwoorden.

Slide 10 - Slide

Vragend voornaamwoord
Er zijn 4 vragende voornaamwoorden (vr. vnw):
Wie, wat, welk(e), wat voor (een).

Ze staan meestal aan het begin van een vraag, of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag:
Wat heb je allemaal gedaan in de vakantie?
Leslie vroeg me welke film we vanavond gaan kijken.



Slide 11 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord duidt een persoon of een ding aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt:
Iemand, niemand, iedereen, men, het, (zo)iets, alles, elk(e), ieder(e), wat, ene, (een) zekere, een of ander(e).

Let op:
Je is onbep.vnw als het men betekent (en dan dus geen pers.vnw).
Wat is onbep.vnw als het iets betekent (en dan dus geen vrag.vnw)
Het is onbep.vnw als het tijd, weersomstandigheden of sfeer aangeeft (en dus geen lw)

Slide 12 - Slide

Opdracht
Pak een blaadje en een pen. Noteer de aanw.vnw, vrag.vnw en onbep.vnw in de zinnen:

1. Niemand heeft me verteld wat voor kleding je draagt bij zo'n gelegenheid.
2. Wie heeft alles klaargezet voor de receptie van die nieuwe burgemeester?
3. Joep moet kiezen bij welke club hij volgend jaar gaat voetballen: deze in onze straat of die in het naburige dorp.
timer
3:30

Slide 13 - Slide

Hoofd-en rangtelwoorden

hoofdtelwoorden (htw):

geven een hoeveelheid aan

1, één, 8, acht, 35, vijfendertig, 1000, duizend

rangtelwoorden (rtw):

geven een volgorde aan

eerste, 1e, tweede, 2e, 120e, honderdtwintigste 

Slide 14 - Slide

Bepaald hoofdtelwoord


Noemt een bekend aantal of bekende hoeveelheid

Voorbeeld

Zeven boeken, zesendertig koeien, drie vijfde van de klas

Slide 15 - Slide

Onbepaald hoofdtelwoord


Noemt een onbekend aantal of onbekende hoeveelheid

Voorbeeld

Veel boeken, weinig koeien, enkele leerlingen


Slide 16 - Slide

Bepaald rangtelwoord


Geeft een bekende plaats in een rij aan

Voorbeeld

Zevende, zesendertigste

Slide 17 - Slide

Onbepaald rangtelwoord


Geeft een onbekende plaats in een rij aan

Voorbeeld

Middelste, zoveelste, laatste, hoeveelste

Slide 18 - Slide

Nog even op een rijtje

Slide 19 - Slide

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 20 - Slide

Enkelvoudige zin

  • Zin met één persoonsvorm
Samengestelde zin

  • Zin met twee of meer persoonsvormen

Slide 21 - Slide

Voorbeeld enkelvoudige zin
  • Het wordt slecht weer vandaag.
  • Ik ga vandaag naar de Action.
  • Hij kijkt veel naar Star Wars.

Slide 22 - Slide

Voorbeeld samengestelde zin
  • Het wordt vandaag mooi weer en we gaan lekker naar het strand. 
  • Hij kijkt veel naar Star Wars en schrijft daar over op zijn website.

Slide 23 - Slide

Samengestelde zin
  • Bestaat uit twee of meer zinnen.
  • Kunnen nevengeschikte zinnen zijn, of ondergeschikte zinnen. 
  • De zinnen worden samengevoegd door voegwoorden.

Slide 24 - Slide

Nevenschikking

- Zinnen kunnen los van elkaar voorkomen.

- Je zou in principe tussen alle zinnen een punt kunnen zetten.

Onderschikking

- De zinnen kunnen niet los van elkaar voorkomen.

- De zinnen zijn afhankelijk van elkaar.

Slide 25 - Slide

Wat is een bijzin?
  • Je hebt bij een onderschikking te maken met een bijzin.
  • Een bijzin is een zinsdeel in de vorm van een zin. Deze zin heeft een eigen persoonsvorm.

Slide 26 - Slide

Volgorde hoofdzin

-
Persoonsvorm staat vooraan in een zin, naast het onderwerp.
Volgorde bijzin

- Persoonsvorm staat achteraan.
- Persoonsvorm staat niet naast het onderwerp.

Slide 27 - Slide

Nevenschikking voegwoorden

  • En
  • Maar
  • Dus
  • Want
Onderschikking voegwoorden

  • Aangezien
  • Als
  • Dat
  • Doordat
  • Terwijl
  • Toen

Slide 28 - Slide

Bijwoord
Een bijwoord (bw) kan van alles aangeven, bijvoorbeeld:
Tijd: gisteren, morgen, straks, vroeger
Plaats/richting: er, daar, hier, nergens, waarheen
Zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, echt
Ontkenning: niet, nooit, geenszins

Een bijwoord kan iets vertellen over:
Een werkwoord (de auto rijdt hard)
Een bijvoeglijk naamwoord (Deze ijscoman heeft bijzonder lekker softijs)
Een ander bijwoord (Margje schreef de zinnen heel netjes in haar schrift.

Slide 29 - Slide

Bijwoord
Let op!
Een bijwoord lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord, maar een bijwoord zegt niets over het zelfstandig naamwoord.

Kruistocht in spijkerbroek is een prachtig (bn) boek (zn)
vs.
Janine kan prachtig (bw) zingen (ww)
Een ander bijwoord (Margje schreef de zinnen heel netjes in haar schrift.


Slide 30 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 5 t/m 7 van De Brug Grammatica Woordsoorten (bladzijde 254-255). Lees de theorie nog even goed door. 


Slide 31 - Slide