Werkwoordspelling

Nederlands
Taalblokken
Spelling en Grammatica 2F
 Werkwoordspelling


1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 29 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands
Taalblokken
Spelling en Grammatica 2F
 Werkwoordspelling


Slide 1 - Slide

spelling
Wat gaan we doen?
  • uitleg tegenwoordige tijd
  • spelling algemeen
  • oefenen
  • 2de uur werken in boek en online

Slide 2 - Slide

Schrijf onderstaande zin op zonder spelfouten:

De spelingcontrole op de laptop set me sus altijd gauw effe aan om te keiken offer noch vouwten in sein bleiven staan.

Slide 3 - Slide

Controle:

De spellingcontrole op de laptop zet mijn zus altijd gauw even aan om te kijken of er nog fouten in zijn blijven staan.

Slide 4 - Slide

Zoek de fout
- Individueel: 10 minuten de tijd voor 15 zinnen!


timer
10:00

Slide 5 - Slide

Vertel!
Wat is het onderwerp en de persoonsvorm?

De studenten kijken de serie Peaky Blinders.
Meneer Steinhage heeft de toetsen nagekeken.

Slide 6 - Slide

Uitleg - onderwerp

  • De persoon, het dier of het ding dat iets 'doet'.

Slide 7 - Slide

Oefenen- onderwerp
  • Mijn broer voetbalt elke zaterdag.
  • De docenten zijn blij met jullie.
  • Ik woon in de gemeente Venlo.

Slide 8 - Slide

Uitleg - persoonsvorm

  • Werkwoordsvorm
  • Zin in een andere tijd zetten.
  • Het onderwerp veranderen van enkelvoud naar meervoud of andersom.

Slide 9 - Slide

Uitleg - persoonsvorm
  • Stam vinden: hele werkwoord -en --> (sporten- sport)
  • Ik-vorm: aangepaste stam                         Ik sport
  • Jij-/Hij/Zij/Het-vorm: stam + t                   Jij sport/Hij sport
  • Wij-vorm: hele werkwoord                          Wij sporten

Maaaar wat gebeurt er bij het werkwoord 'maken'?

Slide 10 - Slide

Oefenen persoonsvorm en onderwerp:
  • Ik houd van sport.
  • Mijn moeder koopt appels.
  • Jan beantwoordt de vraag. 

Slide 11 - Slide

Extra uitleg: jij-vorm
Let op: 
  • Als het onderwerp jij of je achter de persoonsvorm staat, laat je de -t weg.         Werk je bij Foot Locker?
  • Het onderwerp je kun je vervangen door jij .
  • Bij twijfel: persoonsvorm vervangen door
een ander werkwoord.
Let op:                        Werkt je zus bij Foot Locker?

Slide 12 - Slide

Aan de slag op Taalblokken:
Spelling en grammatica -2F 
Hoofdstuk 02 Spelling: werkwoordspelling 
 Persoonsvorm tegenwoordige tijd p.1 t/m p.6
OF in het boek: p.303 t/m 308

Slide 13 - Slide

Opdracht hoofdstuk 10
oefening blz. 303 t/m 308
timer
10:00

Slide 14 - Slide

Les 3: Verleden tijd
Wat kan je hier over vertellen?

Slide 15 - Slide

Verleden tijd: ‘t ex kofschip/taxikofschip
Klankvaste werkwoorden (de klank verandert niet):

In de verleden tijd: ik-vorm + te(n) of ik-vorm + de(n)

Gebruik de regel van: ‘t ex kofschip OF taxikofschip.


Slide 16 - Slide

Verleden tijd: ‘t ex kofschip/taxikofschip
Hoe doe je dat?
Kijk naar de laatste letter van de stam. Als dat een T, X, K, F, S, CH, of P is dan schrijf je + -te(n):
Wij werken - Wij werkten

Staat er een andere letter? Dan schrijf je + -de(n):
Wij wandelen - Wij wandelden

Slide 17 - Slide

Uitzondering!
Let op!
De stam van werkwoorden die eindigen op -ven en -zen eindigt op -v en -z (hele werkwoord zonder -en).

De -v en de -z zitten niet in het taxikofschip en dus schrijf je in de verleden tijd -de(n) achter de ik-vorm.

Slide 18 - Slide

Voorbeelden:
leven -- lev -- leef -- leefde(n)

verhuizen -- verhuiz -- verhuis -- verhuisde(n)

erven -- erv -- erf -- erfde(n)

Slide 19 - Slide

Opdracht 1:
5 minuten de tijd voor 15 zinnen!
timer
5:00

Slide 20 - Slide

Aan de slag op Taalblokken:
Spelling en grammatica - 2F - 02 Spelling - Werkwoordspelling:
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd
- Persoonsvorm verleden tijd
- Sterke of onregelmatige werkwoorden

Slide 21 - Slide

Les 4: Voltooid deelwoord
Wat weet je al?
Wanneer gebruik je dit werkwoord?
Is dit het enige werkwoord in de zin?
Geef een voorbeeld!

Slide 22 - Slide

De voltooide tijd...
... wordt gebruikt als iets af is en dus klaar is.

Het voltooid deelwoord is géén persoonsvorm, want er moet altijd een ander werkwoord bij: hebben - zijn - worden.
lopen: Ik heb deze week 10 km gelopen.
gaan: Tim is naar huis gegaan vanmorgen.
maken: Mijn fiets wordt gemaakt bij Metropool.

Slide 23 - Slide

Wat gebeurt er bij deze werkwoorden?

beginnen
beloven
ontdekken
verwerken

Slide 24 - Slide

Opdracht 1:
10 minuten de tijd voor 20 zinnen!

Werk samen!
timer
10:00

Slide 25 - Slide

Keuzes maken!
 1. Zelfstandig aan het werk in stilte:
Spelling en grammatica - 2F - 02 Spelling -
Werkwoordspelling - Het voltooid deelwoord

2. Extra uitleg en samen oefenen.

Slide 26 - Slide

Aan de slag op Taalblokken:
Spelling en grammatica - 2F - 02 Spelling - Werkwoordspelling:
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd
- Persoonsvorm verleden tijd
- Sterke of onregelmatige werkwoorden
- Het voltooid deelwoord

Slide 27 - Slide

Les 7 - creativiteit!

Slide 28 - Slide

Groepsopdracht
Maak 12 originele zinnen in Word waarbij je het werkwoord elke keer weglaat. Je maakt:
5 zinnen in de tegenwoordige tijd
5 zinnen in de verleden tijd
2 zinnen met het voltooid deelwoord
Voorbeeld: De studenten van klas A+B hebben hard ....... (werken) aan deze opdracht!
timer
25:00

Slide 29 - Slide