Formuleren H4 verwijswoorden - les 1

Formuleren H4
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Formuleren H4

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
- doelen Formuleren
- korte uitleg
- samen oefenen
- zelfstandig aan het werk

Slide 2 - Slide

doel Formuleren H4
-Ik kan verwijswoorden op de juiste manier gebruiken.

Slide 3 - Slide

verwijswoorden
-> wijzen terug naar een woord dat eerder genoemd is

Slide 4 - Slide

die of dat?
-het-woorden  ->  DAT
   Zie je het vliegtuig dat daar vliegt?

-de-woorden -> DIE
    De auto die daar rijdt, is van mijn vader.

Slide 5 - Slide

met wie of waarmee?
-Bij mensen :  met + WIE  (ook: voor wie, tegen wie, naast wie, ...)
   Dat is de jongen met wie ik iedere dag naar school fiets.

-Bij dieren/dingen:  WAAR + mee  (ook: waarvoor, waartegen,          waarnaast, ...)    
   Dat is de fiets waarmee ik naar school ben gegaan.

Slide 6 - Slide

oefenen

Slide 7 - Slide

Het boek ... jaren geleden voor het eerste gedrukt werd, is nog steeds actueel.
A
dat
B
die

Slide 8 - Quiz

De hond ... ik in het bos liep, is van mijn buren.
A
met wie
B
waarmee

Slide 9 - Quiz

Zie je de schepen ... daar varen?
A
die
B
dat

Slide 10 - Quiz

De leerling ... ik zit, heet Lucas.
A
waarnaast
B
naast wie

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

doel Formuleren H4
-Ik kan verwijswoorden op de goede manier gebruiken.

Slide 13 - Slide

weektaak
maken: hoofdstuk 4 Formuleren (verwijswoorden): opdr 1 t/m 4

klaar? -> H1, extra opdrachten, Lezen

Slide 14 - Slide