Anamnese

Anamnese 
1 / 31
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Anamnese 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen van vandaag
1. Je kent de verschillende soorten gegevens.
2. je kunt verschillende bronnen benoemen, en de verschillen hierin.
3. je weet verschillende manieren van informatie verzamelen te benoemen
4. Je weet het belang van observeren en signaleren.

Slide 2 - Slide

De opbouw van een anamnesegesprek

de voorbereiding
de inleiding
het eigenlijke vraaggesprek
de afsluiting




Slide 3 - Slide

Voorbereiding
Voordat je begint met het gesprek, besluit je wat je gaat vragen.

Slide 4 - Slide

Inleiding 
Stel jezelf voor en ga (ook) zitten.

Bied, iets te drinken aan.
Geef het doel van het vraaggesprek aan en vertel hoeveel tijd. het gesprek in beslag neemt. 
Geef aan wat er met de gegevens wordt gedaan.


Slide 5 - Slide

Het eigenlijke vraaggesprek

verzamel je informatie over de behoefte, de zelfredzaamheid, de situatie, de wensen en verwachtingen en de beleving van de zorgvrager.
Het anamneseformulier is hierbij een hulpmiddel. Op dat formulier staan alle onderwerpen die aan de orde kunnen komen.

Slide 6 - Slide

Afsluiting 
Het is dan belangrijk om duidelijk het einde van het gesprek aan te geven:

Stel geen nieuwe vragen meer.
Geef een samenvatting van het gesprek en vraag de zorgvrager of die juist is.
Vraag hoe de zorgvrager het gesprek heeft ervaren en bied de mogelijkheid tot het stellen van vragen.
Maak duidelijk wat er na het gesprek gaat gebeuren, wat de zorgvrager verder te wachten staat.
Bedank de zorgvrager voor de verleende medewerking.




Slide 7 - Slide

Vraagtechniek

vraag:  ‘Hoe werd u verpleegd in het verpleeghuis?’
Antwoord:  ‘Heel goed’ 

Is dit concreet genoeg? 

Slide 8 - Slide

Vraag één ding tegelijk.

 ‘Wie van uw familieleden heeft u verzorgd en hoe vaak per week kwam die persoon bij u?’

Slide 9 - Slide

Maak zo min mogelijk vragen met bijzinnen. Dus bijvoorbeeld niet: ‘In de tijd dat dit speelde, bent u toen ook voor kortere of langere tijd opgenomen geweest of hebt u onder behandeling van een specialist gestaan’, maar: ‘Stond u toen ook onder behandeling van een specialist?’, ‘Welke?’ en ‘Bent u ook opgenomen geweest?’

Slide 10 - Slide

Woordkeuze

Moeilijke woorden (niet decubitus, hematoom en dergelijke, maar doorliggen en bloeduitstorting)

Woorden met meerdere betekenissen (niet ingreep, inslapen en dergelijke, maar operatie en in slaap vallen)
Woorden met negatieve of positieve lading (niet zelfmoord, maar zelfdoding, niet in blijde verwachting maar zwanger)

Slide 11 - Slide

Referentiekader

Een referentiekader is ‘de bril’ waardoor mensen kijken naar situaties en zaken.
Elke persoon heeft een referentiekader dat is bepaald door ervaringen en belevingen vanuit het verleden.

Slide 12 - Slide

Laat zo min mogelijk ruimte voor interpretaties.

 Formuleer vragen zo concreet en specifiek mogelijk. Vraag niet: ‘Dus u slaapt slecht?’ maar: ‘Hoeveel uur per nacht slaapt u gemiddeld?’


Slide 13 - Slide

Vraag zo nodig om opheldering of verduidelijking.
 Wanneer de zorgvrager zegt niet veel te roken, kun je vragen hoeveel sigaretten hij per dag rookt. Soms geven mensen ook een eigen betekenis aan bepaalde woorden. Als de zorgvrager bijvoorbeeld spreekt van dat lichte gevoel in zijn hoofd, kun je hem vragen of hij dat gevoel kan omschrijven.

Slide 14 - Slide

Wat zijn objectieve gegevens?

Slide 15 - Open question

Subjectief en objectief
S = subjectief: wat de zorgvrager zegt over zijn eigen beleving
(gevoelens, deze zijn niet zichtbaar)

O = objectief: de situatie van de zorgvrager zoals jij die waarneemt
(metingen; temperatuur, ontlasting, medische gegevens)

Slide 16 - Slide

Bronnen
1. Primaire informatie bronnen: de informatie komt van de zorgvrager zelf. 

2. Secundaire informatie bronnen: de gegevens komen niet van de zorgvrager zelf. 

Slide 17 - Slide

Invloed op verzamelen van gegevens
1. Rechtmatigheid: zorgvrager geeft toestemming gegeven om persoonsgegevens te verwerken 
2. Juistheid: de persoonsgegevens zijn correct
3. Transparantie: de zorgvrager weet welke gegevens er worden bewaard en  wie deze kan inzien.
4. Doelbinding: de persoonsgegevens worden alleen voor een primair doel ( de zorg) gebruikt.

Slide 18 - Slide

Verschillende anamneses
1. basisanamnese
2. probleem georiënteerde anamnese
3. periodieke anamnese
4. crisis anamnese

Slide 19 - Slide

Basisanamnese 
 Hier probeer je een
overzicht van de patiënt te krijgen door gestructureerd informatie te verzamelen over zijn
totale functioneren, met behulp van de patronen van Gordon. 

Slide 20 - Slide

Probleemgeoriënteerde anamnese:
Dit is nodig voor het vaststellen van de diagnose door uitgebreidere gegevens te verzamelen
in verband met een specifiek probleem. Dit kan door gebruik te maken van speciale
observatielijsten of schema’s zoals bij een pijnanamnese.

Slide 21 - Slide

Periodieke anamnese:
Dit gebeurt bijvoorbeeld in de jeugdgezondheidszorg of bij chemotherapiepatiënten die
periodiek terugkomen. (6mnd)

Slide 22 - Slide

Crisisanamnese:
Snel handelen staat op de voorgrond, alleen hoogst noodzakelijke zaken worden nagegaan.

Slide 23 - Slide

Open vraag:
Een vraag waar geen ja of nee op geantwoord kan worden. je geeft de patient de ruimte om over gevoelens, emotie e.d. te praten. 
Deze manier van vragen stellen kan meer tijd in beslag nemen.
Gesloten vraag:
Een vraag waar alleen met ja of nee op geantwoord kan worden. 
Voordeel: snelle manier van informatie verkrijgen en deze is gemakkelijk te ordenen.

Slide 24 - Slide

Welk antwoord is een nonverbaal gegeven?
A
Cliënt verteld hoe zijn hond heet
B
Cliënt ruikt naar sigarettenrook
C
Cliënt geeft ID ter controle
D
alle bovenstaande

Slide 25 - Quiz

Observeren: non- verbale gegevens

bijv: het ruiken van sigarettenrook of vieze rookhanden kan aangeven dat een cliënt rookt.



Slide 26 - Slide

Signaleringen
signaleren is het gegevens over een zorgvrager verzamelen doormiddel van een vragenlijst of een meetinstument 
(bijv pijnmeter)

Slide 27 - Slide

 Vormen van signaleren volgens de domeinen

Sociaal
Psychisch
Lichamelijk
(Leef) omgeving
Gedrag

Slide 28 - Slide

Patroon van Gordon, welke?
• Kunt u iets vertellen over uw ziekte en het verloop hiervan?
• Wat zijn uw huidige klachten?
• heeft u Allergieën?
• Hoe is uw situatie m.b.t. een niertransplantatie?
• Maakt u gebruik van alternatieve geneeswijzen? Zo ja op welke manier?
Observatie gegevens:
• Algemene indruk gezondheid.
• Bloeduitslagen. 

Slide 29 - Slide

Patroon van Gordon, welke?
• Hoe ervaart u uw nierziekte en de behandeling?
• Hoe gaat u hier mee om?
• Zijn er omstandigheden die spanning voor u met zich mee brengen?
• Wat helpt u om de spanning te hanteren en welk effect heeft dat?
• Heeft u wel eens gebruik gemaakt van professionele ondersteuning om problemen te
hanteren?
• Heeft u behoefte aan contact met een maatschappelijk werkster?

Slide 30 - Slide

Welke van de 4 is een verschijnsel (objectieve gegevens)
A
polsslag
B
duizeligheid
C
misselijk
D
pijn

Slide 31 - Quiz