Huiswerk: Lees in je examenbundel de tekst van pg 52 en maak opdracht 1-6, 14 en 15.
Start van een toets Nederlands, wat doe je?
Lees de tekst rustig
onderstreep persoonsnamen/ik
onderstreep signaalwoorden
Slide 3 - Slide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 1-6: over signaalwoorden en tekstverbanden
Open vraag, maar:
De signaalwoorden hoef je niet te bedenken, ze staan gewoon in de tekst.
Vraag 1: signaalwoord dat alinea 4 aan 3 verbindt: lees de laatste regel van alinea 3 en daarna de eerste bij alinea 4.
Vraag 2: leervraag!
Vraag 3: twee signaalwoorden uit alinea 5 die bij tegenstellend verband horen > leervraag + lezen
Slide 4 - Slide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 1-6: over signaalwoorden en tekstverbanden
Vraag 4: Signaalwoord dat alinea 10 aan alle tekst ervoor verbindt: lees laatste regel van alinea 9 en heel alinea 10.
Vraag 5: leervraag!
Vraag 6: twee signaalwoorden uit alinea 12 die een redengevend verband aangeven: leervraag + lezen
Slide 5 - Slide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 14, 15: over tekstsoort en schrijfdoel:
Vraag 14: schrijfdoel noemen van alinea 1 t/m 4: uiteenzetten of informeren
uiteenzetten, want informatieve uitleg over verschillende kanten van 'versnelling': reis door de tijd, stoommachine, informatie&communicatie, uitleg over Port-Louis, spreeksnelheid.
Slide 6 - Slide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 14, 15: over tekstsoort en schrijfdoel:
Vraag 15: vanaf alinea 5 toch geen uiteenzetting meer, maar wat voor tekstsoort wel?
In alinea 1 staat duidelijk 'ik' en de mening van de auteur over versnelling is er, maar ook de positieve kanten van langzame activiteiten is aanwezig. Als lezer moet je zelf een beslissing maken wat je liever hebt.
>> Beschouwing
Slide 7 - Slide
1) Informeren
Informatieve teksten geven een algemene introductie, gevolgd door de belangrijkste feiten en details over het onderwerp.
2) Uiteenzetten
Uiteenzettende teksten zullen vaak gestructureerd zijn in verschillende secties die elk een deel van het proces of onderwerp bespreken
Bij beide tekstdoelen wordt iets uitlegt, beschreven, verklaart of meegedeeld. Het blijft een feitelijke tekst/de schrijver blijft objectief.
Slide 8 - Slide
Communiceren doe je samen 2
intentie schrijver (hst 5)
Je moet bedenken wat de mening van de auteur/schrijver is.
Expliciet: ga op zoek naar 'ik vind', 'zo denk ik', 'lijkt me'.
Impliciet: voel aan hoe de toon van de tekst is. Denk je dat de auteur positief, negatief, cynisch is?
Slide 9 - Slide
Communiceren doe je samen 2
intentie schrijver (hst 5)
Examenvragen:
Slide 10 - Slide
Communiceren doe je samen 2
Woordkeuze en stijlmiddelen
De mening van de auteur schemert door in zijn woordkeuze.
Examenbundel pg 53, alinea 6. Zie je een stijlmiddel?
en in alinea 5?
Slide 11 - Slide
Communiceren doe je samen 2
Wat doet een kritische lezer?
Die denkt na over de inhoud van de tekst en vraagt zich af of die wel klopt.
Slide 12 - Slide
Communiceren doe je samen 2
Framing:
Taalgebruik waardoor de lezer een bepaalde kant op gestuurd wordt, positief of negatief.
Taalgebruik waardoor een beeld wordt neergezet.
Slide 13 - Slide
Communiceren doe je samen 2
Framing:
Taalgebruik waardoor de lezer een bepaalde kant op gestuurd wordt, positief of negatief.
Taalgebruik waardoor een beeld wordt neergezet.
Slide 14 - Slide
Communiceren doe je samen 2
Citeren (hst 6)
"Eerste twee ... laatste twee." (regel 45-47)
Slide 15 - Slide
Communiceren doe je samen 2
Samenvatten (hst 8)
Van de mening van persoon X samen in je eigen woorden in 25 woorden.
De mening van persoon X is dat ze [start aantal woorden]
Schrijf dit eerst in klad, zodat je overbodige woorden kunt wegstrepen.
Slide 16 - Slide
Communiceren doe je samen 2
Samenvatten (hst 8)
Slide 17 - Slide
Lees in je examenbundel de tekst van pg 52 en maak opdracht 7, 8.
Lees de korte tekst op pg 28 en maak opdracht 1 t/m 5.