Nederlands 1BB hoofdstuk 3

Wat is er belangrijk bij zoekend lezen?
A
tussenkopjes
B
anders gedrukte woorden
C
opvallende tekens
D
plaatjes
1 / 43
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat is er belangrijk bij zoekend lezen?
A
tussenkopjes
B
anders gedrukte woorden
C
opvallende tekens
D
plaatjes

Slide 1 - Quiz

Slide 2 - Slide

Wat kost het haaienpak?

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Slide

Wat is de titel?

Slide 5 - Open question

van het hele land
makkelijke
overleden of gewonde mensen
feestelijke gebeurtenissen
slachtoffers
nationaleslachtoffers
festiviteiten
eenvoudige

Slide 6 - Drag question

Waar zijn trein, bus en metro voorbeelden van?

Slide 7 - Open question

Waar zijn creatief zijn, goed kunnen dansen en taarten bakken voorbeelden van?

Slide 8 - Open question

Waar zijn Kerstmis, Pasen en Bevrijdingsdag voorbeelden van?

Slide 9 - Open question

Wat is amuseren?
A
Een amuse maken.
B
Iets leuks wat veel mensen willen zien.
C
Iets doen wat je leuk vindt.
D
Gek doen.

Slide 10 - Quiz

Wat betekent het woordje merkwaardig?
A
Draag een merk met waarde.
B
raar
C
vreemd
D
iets opmerken

Slide 11 - Quiz

Wat zijn handelaren?

Slide 12 - Open question

In de open lucht is hetzelfde als?

Slide 13 - Open question

Wat is een synoniem van ontmoeten?

Slide 14 - Open question

Wat is een synoniem van vaak?

Slide 15 - Open question

Verander in de volgende dia het woord, zodat het past in de zin.

Slide 16 - Slide


Slide 17 - Open question


Slide 18 - Open question

Wat betekent het werkwoord toevoegen? Bijvoorbeeld: Ik voeg suiker toe.

Slide 19 - Open question

Wat betekent de uitdrukking: Ik wil mijn hart luchten.
A
Ik ben verliefd.
B
Ik ben benauwd.
C
Ik wil iets belangrijks bespreken.
D
Ik ga naar buiten.

Slide 20 - Quiz

Wat betekent de uitdrukking: Hij vindt het een fluitje van een cent.
A
Hij vindt het heel eenvoudig.
B
Hij wil ergens geld voor hebben.
C
Hij vindt het heel gemakkelijk.
D
Hij gaat naar de muziekles toe.

Slide 21 - Quiz

Vul aan: Het onderwerp van een zin vind ik door de vraag te stellen?

Slide 22 - Open question

Wat is het onderwerp in de volgende zin: Mijn lieve buurman heeft geen zin in pizza.

Slide 23 - Open question

Wat is het onderwerp in de volgende zin: Verschillende soorten dieren houden ieder jaar een winterslaap.

Slide 24 - Open question

Wat moet je doen om de persoonsvorm uit een zin te halen?

Slide 25 - Open question

Vind de persoonsvorm[en]:
Jouw zus is gek en mijn zus houdt van jou!!

Slide 26 - Open question

Wat is de stam van het werkwoord verhuizen?

Slide 27 - Open question

Wat is de stam van het werkwoord gapen?

Slide 28 - Open question

Wat is de ik-vorm van het werkwoord smeren? Ik ____________

Slide 29 - Open question

Wat is de ik-vorm van het werkwoord schroeven? Ik ____________

Slide 30 - Open question

Welke vervoeging van het werkwoord kunnen moet op het streepje staan?
________ jij alles?

Slide 31 - Open question

Welke vervoeging van het werkwoord kunnen moet op het streepje staan?
________ hij alles?

Slide 32 - Open question

Welke vervoeging van het werkwoord zijn moet op het streepje staan?
Ik ________ al heel oud!!

Slide 33 - Open question

Wat is de verleden tijd van zij zullen?
Zij ______________

Slide 34 - Open question

Wat is de verleden tijd van zij hebben?
Zij ______________

Slide 35 - Open question

Zet de p.v. in de andere tijd.
Kun jij je aan de afspraak houden?

Slide 36 - Open question

Wat is de stam van het werkwoord schroeven?

Slide 37 - Open question

Noem de 3 lidwoorden die je kent.

Slide 38 - Open question

Een zelfstandig naamwoord is een woord voor_________
A
mens
B
dier
C
plant
D
ding

Slide 39 - Quiz

Schrijf in de volgende dia's alle zelfstandig naamwoorden op.

Slide 40 - Slide


Slide 41 - Open question


Slide 42 - Open question

Slide 43 - Slide