Redigeren

Welkom!
Redigeren 1
E-mail 1


Wat weet je nog?
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Redigeren 1
E-mail 1


Wat weet je nog?

Slide 1 - Slide

Waar staan de letters HIT voor?

Slide 2 - Mind map

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Even herhalen

Slide 10 - Slide

Voorzetsels
In het Nederlands zijn er veel combinaties van werkwoorden die in een bepaalde betekenis steeds met een vast voorzetsel gebruikt worden.

Een voorzetsel is een woord dat je voor de woorden, zoals ‘de kast’ en 'vakantie' kunt zetten.
  • in de kast - voor de kast - door de kast - onder de kast 
  • op vakantie -  met vakantie





Slide 11 - Slide

Aandacht besteden
A
aan
B
voor

Slide 12 - Quiz

Aandringen
A
bij
B
op

Slide 13 - Quiz

Afzien
A
van
B
op

Slide 14 - Quiz

Behoefte hebben
A
voor
B
aan

Slide 15 - Quiz

belang hebben
A
aan
B
bij

Slide 16 - Quiz

beschikken
A
over
B
met

Slide 17 - Quiz

Iemand voorzien
A
met
B
van

Slide 18 - Quiz

In aanmerking komen
A
met
B
voor

Slide 19 - Quiz

In strijd zijn
A
met
B
van

Slide 20 - Quiz

In tegenstelling
A
tot
B
van

Slide 21 - Quiz

Interesse hebben
A
in
B
naar

Slide 22 - Quiz

Neerkijken
A
op
B
tegen

Slide 23 - Quiz

Op het gebied
A
met
B
van

Slide 24 - Quiz

Protesteren
A
naar
B
tegen

Slide 25 - Quiz

Refereren
A
naar
B
aan

Slide 26 - Quiz

Solliciteren
A
naar
B
voor

Slide 27 - Quiz

Veroordelen
A
met
B
tot

Slide 28 - Quiz

Verwijzen
A
aan
B
naar

Slide 29 - Quiz

Vrijspreken
A
over
B
van

Slide 30 - Quiz

Samenstellingen
In het Nederlands schrijf je samenstellingen van woorden aan elkaar, behalve als het een bijvoeglijk naamwoord betreft. 

Vaak is er een betekenisverschil als je een woord aan elkaar schrijft of los van elkaar:

  • De lange afstandsloper. De loper zelf is lang.
  • De langeafstandsloper. De loper loopt lange afstanden. 

Slide 31 - Slide

Los of vast?
Sommige woorden horen wel bij elkaar, maar mogen toch niet aan elkaar. Die woorden krijgen dan een: - (verbindingsstreepje of koppelteken). 
Bijvoorbeeld: directeur-generaal of tv-reclame.

Ook woorden met klinkerbotsing krijgen een koppelteken om het uitspraakprobleem op te lossen. Bijvoorbeeld: mee-eter

Slide 32 - Slide

Los of vast?
Selecteer het goede antwoord.
A
Het start kapitaal
B
Het startkapitaal

Slide 33 - Quiz

Los of vast?
Selecteer het goede antwoord.
A
De nettoopbrengst
B
De netto-opbrengst

Slide 34 - Quiz

Los of vast?
Selecteer het goede antwoord.
A
Een nieuwbouwwoning
B
Een nieuwbouw-woning

Slide 35 - Quiz

Los of vast?
Selecteer het goede antwoord.
A
Het minimumloon
B
Het minimum loon

Slide 36 - Quiz

Los of vast?
Selecteer het goede antwoord.
A
De maximumcapaciteit
B
De maximum capaciteit

Slide 37 - Quiz

E-mail 1
Je hebt geoefend met:
  • e-mails doorsturen
  • interne e-mails beantwoorden
  • externe e-mails beantwoorden
  • e-mails archiveren
  • inkomende e-mails verwerken

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Link

Afronding module
Je kunt nu nog bezig met het (af)maken van de opdrachten die ingeleverd moeten worden.


Slide 40 - Slide