Herhaling woordsoorten - werkwoorden

1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)

  • Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Het zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet.
  • Het zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke betekenis: 
je kunt het (meestal) uitbeelden
  • Het zelfstandig werkwoord kan als enige werkwoord in een zin staan. 
  • Er staat maar één zelfstandig werkwoord in een zin. 



Slide 2 - Slide

HULPWERKWOORD (HWW)

  • Hulpwerkwoorden hebben geen duidelijke betekenis van zichzelf.  
  • Hulpwerkwoorden komen voor in zinnen met meerdere werkwoorden. 
  • Hulpwerkwoorden kunnen vaker in één zin voorkomen. 
  • Hulpwerkwoorden ‘helpen’ de zin kloppend te maken: 
ze helpen de zin in de juiste tijd te zetten. 

Ik ga zwemmen.
De taart is gebakken.


Slide 3 - Slide

VOORBEELDEN ZWW & HWW
zelfstandige werkwoorden
  • slapen, zingen, voetballen, blaffen en struikelen. 

hulpwerkwoorden
  • hebben, zijn, worden, zullen, kunnen en mogen.

Slide 4 - Slide

VIND HET ZWW IN DE ZIN
Sandra moet haar Franse woordjes gaan leren.

Maak steeds nieuwe zinnen door de persoonsvorm weg te laten. 
  • Sandra moet haar Franse woordjes leren. 
  • Sandra gaat haar Franse woordjes leren.
  • Sandra leert haar Franse woordjes.

Leren is het zelfstandige werkwoord in deze zin

Slide 5 - Slide

VOORBEELDZINNEN HWW & ZWW

  • Ik heb gisteren gedichtjes gemaakt.
  • Kan ik vanavond komen chillen?
  • Moet ik mijn huiswerk maken?
  • De kastanjeboom is omgewaaid.
  •  Zij zouden die schoenen verkocht hebben

Slide 6 - Slide


Wat voor soort werkwoorden staan er in de volgende zin:
De bekritiseerde scheidsrechter mag in Nederland blijven fluiten.

Slide 7 - Slide

Drie werkwoorden = het werkwoordelijk gezegde

mag blijven fluiten

- meerdere werkwoorden in een zin

- mag (pv) is hww


- fluiten heeft betekenis en is zww 


- blijven is ook een hww


Slide 8 - Slide

KOPPELWERKWOORD (KWW)

  • Koppelwerkwoorden  koppelen het onderwerp van de zin 
aan een zelfstandig of een bijvoeglijk naamwoord 
(= het naamwoordelijk deel) van de zin.
  • Het koppelwerkwoord kan alleen in een zin staan. 
  • Er kunnen niet meerdere koppelwerkwoorden in een zin staan.  
  • Er zijn negen koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, (heten, dunken, voorkomen). 


Slide 9 - Slide

EZELSBRUGGETJE KOPPELWERKWOORDEN


ZWABBELS (+ HDV)
 Zijn, Worden, Blijven, Blijken, Lijken, Schijnen, 
(Heten, Dunken, Voorkomen).


 

Slide 10 - Slide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets. 
ZELFSTANDIG WERKWOORD
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets. 
KOPPELWERKWOORD

Slide 11 - Slide

KOPPELWERKWOORDEN UITZONDERINGEN

De werkwoorden zijn, worden en blijven kunnen zowel als koppelwerkwoord en als hulpwerkwoord gebruikt worden. 

De werkwoorden zijn, blijven en schijnen kunnen ook als 
zelfstandig werkwoord gebruikt worden. 

Slide 12 - Slide

HET WERKWOORD ZIJN
Junior is ziek. --> is = koppelwerkwoord
  • is koppelt in deze zin 'ziek' aan 'Junior'.

Junior is ziek geweest. --> is = hulpwerkwoord
  • is helpt de zin in de verleden tijd te zetten. 
  • geweest is in deze zin het koppelwerkwoord.

Junior is weer op school. --> is = zelfstandig werkwoord
  • is betekent hier 'zich ergens bevinden'. 

Slide 13 - Slide

HET WERKWOORD BLIJVEN
De winkel blijft twee weken dicht. --> blijft = koppelwerkwoord
  • blijft koppelt in deze zin 'dicht' aan 'De winkel'.

De winkel blijft twee weken gesloten. --> blijft = hulpwerkwoord
  • blijft helpt de zin in de verleden tijd te zetten.

De winkel blijft in de hoofdstraat. --> blijft = zelfstandig werkwoord
  • blijft betekent hier 'zich ergens bevinden'. 

Slide 14 - Slide

HET WERKWOORD WORDEN

De serie wordt spannender. --> wordt = koppelwerkwoord
  • wordt koppelt in deze zin 'spannender' aan 'De serie'.

De serie wordt niet meer uitgezonden. --> wordt = hulpwerkwoord
  • wordt helpt in de zin in de verleden tijd te zetten. 
  • uitgezonden is in deze zin het zelfstandig werkwoord.

Slide 15 - Slide

HET WERKWOORD SCHIJNEN

De zon schijnt uitbundig. 

In deze zin is schijnt een zelfstandig werkwoord. 
Schijnen heeft hier de betekenis van licht geven. 

Slide 16 - Slide

Samen oefenen!
Pak je Chromebook erbij! We gaan samen oefenen!


Slide 17 - Slide

De 6 belangrijkste koppelwerkwoorden zijn:
A
zijn, komen, blijven, blijken, lijken, schijnen
B
zijn, worden, blijven, brengen, lijken, schijnen
C
zijn, moeten, blijven, blijken, lijken, schijnen
D
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 18 - Quiz


Mijn zus is vervelend geweest.

'geweest' is een ...
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 19 - Quiz


Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord.


A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Ineke gaat naar de stad.

'gaat' is een ..
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 21 - Quiz

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!

Slide 22 - Drag question

Frenkie wil vanavond nog wel even voetballen.

'wil' is een ...
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 23 - Quiz

Frenkie wil vanavond nog wel even voetballen.

'voetballen' is een ...
A
kww
B
zww
C
hww

Slide 24 - Quiz

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Morgen
wordt
het
feest
gevierd.

Slide 25 - Drag question

Mijn tante blijft een apart geval.

'blijft' is een ...
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 26 - Quiz


Wat is GEEN koppelwerkwoord?
A
lijken
B
lopen
C
dunken
D
schijnen

Slide 27 - Quiz

Sleep de werkwoorden uit de zin naar de goede plek.
Mijn hondje wil  graag uitgelaten   worden.
ZWW
HWW
KWW
wil
worden

Slide 28 - Drag question

Wat is het belangrijkste werkwoord
uit onderstaande zin?

Mijn hondje wil graag uitgelaten worden.

A
wil
B
uitgelaten
C
worden
D
hondje

Slide 29 - Quiz


De jongen had zijn vriend moeten kunnen helpen.

A
had, moeten, kunnen = hww helpen = zww
B
had, moeten, kunnen, helpen = zww
C
had, moeten, helpen = hww kunnen = zww
D
had, moeten, kunnen, helpen = hww

Slide 30 - Quiz


Wij hebben gisteren pannenkoeken gegeten.



A
hebben, gisteren = hww gegeten = kww
B
gisteren, gegeten = zww hebben = kww
C
hebben = zww gegeten = hww
D
hebben = hww gegeten = zww

Slide 31 - Quiz


Ik zwem graag baantjes.

'zwem' is een ...
A
kww
B
zww
C
hww

Slide 32 - Quiz

Werkwoord(en):
Jan had heel zijn leven een grote wens.

Slide 33 - Open question

Werkwoord(en):
Hij wilde het gras maaien van zijn favoriete voetbalclub.

Slide 34 - Open question

Werkwoord(en):
De radiozender 100%NL liet zijn wens in vervulling gaan.

Slide 35 - Open question

Werkwoord(en):
Zijn dochter had zijn wens bij de radiozender ingediend.

Slide 36 - Open question

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put

'komen' is een ...
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 37 - Quiz

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put

'is' is een ...
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 38 - Quiz

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put

'zitten' is een ...
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 39 - Quiz

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken

'heeft' is een ...
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 40 - Quiz

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken

'gebroken' is een ...
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 41 - Quiz

De weersvoorspelling voor komend weekend blijkt gunstig te zijn.

'blijkt' is een ...
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 42 - Quiz

De weersvoorspelling voor komend weekend blijkt gunstig te zijn.

'zijn' is een ...
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 43 - Quiz

Aan de zuidkust van Florida zijn door nog onbekende redenen tientallen dode grienden aangespoeld.
A
zijn = hww aangespoeld = hww
B
grienden = zww aangespoeld = hww
C
zijn = hww aangespoeld = zww
D
zijn = zww aangespoeld = zww

Slide 44 - Quiz


Een postbode heeft maandenlang post achtergehouden.
A
heeft = hww achtergehouden = hww
B
heeft = zww achtergehouden = hww
C
heeft = hww achtergehouden = zww
D
heeft = zww achtergehouden = zww

Slide 45 - Quiz


De meteorietinslag in Rusland had ook in Nederland kunnen gebeuren.

A
had - kunnen = hww gebeuren = zww
B
had - gebeuren = hww kunnen = zww
C
had - kunnen = zww gebeuren = hww

Slide 46 - Quiz