1. Welk voorzetsel?
2. Welke naamval? (wo, wohin, wann/ kan werkwoord helpen?)
3. Wat moet ik invullen? (lidwoord, bezittelijk vnw, persoonlijk vnw, dies-, welch-, jed-, enz.)
4. Zoek ik in de der-Gruppe of in de ein-Gruppe?/ Zoek ik naar een persoonlijk voornaamwoord?
5. Wat is het geslacht van het zelfstandig naamwoord?
6. Welke uitgang/vorm moet ik gebruiken?