Periode 2 Woche 2 Stunde 2

1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lernziel
- Du kannst die Grammatikregel der Fälle erklären.

- Du weißt wie du eine persönliche E-Mail schreiben kannst.

Slide 2 - Slide

Programm
  • Lesen
  • Modul schreiben
  • Grammatik: naamvallen

Slide 3 - Slide

Lesen
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Modul schreiben
Seite 8 + 9

Slide 5 - Slide

Vor dem schreiben
An wen willst du schreiben?
  • Schreibe eine passende Anrede und einen passenden Gruß auf.
  • Schreibe deinen Namen darunter (vor- und Nachname).
Lies die Aufgabe sorgfältig:
  • Notiere neben jedem Punkt auf dem Aufgabenblatt Stichwörter.
  • Beginne danach erst Sätze zu schreiben.
  • Im ersten Satz schreibst du, warum du diese E-Mail schreibst.

Slide 6 - Slide

Aanhef:
  • Beste Peter/ Beste Petra, - Lieber Peter,/ Liebe Petra,
  • Hallo Peter/ Hallo Petra, - Hallo Peter,/ Hallo Petra,
  • Hallo vrienden, - Hallo Freunde,
  • Hallo allemaal, - Hallo Leute,
  • Lieve oom en tante, - Lieber Onkel,/ Liebe Tante,

Slide 7 - Slide

Inhoud:
  • Sla één regel over.
  • Begin de eerste zin na de aanheft met een kleine letter, behalve als het woord met een hoofdletter geschreven moet worden.
  • Je kunt beginnen met: wie geht es dir? Mir geht es gut.
  • Gebruik overal: du/ dir/ dich en dein-
  • Gebruik overal: ihr/ euch/ euch en euer-
  • Sla naar iedere alinea één regel over.
  • Je kunt afsluiten met: Hoffentlich schreibst Du bald wieder.


Slide 8 - Slide

Slotgroet
  • Viele Grüße / Liebe Grüße
  • Bis bald
  • Tschüs
  • Alles Gute
  • LET OP! Geen komma.

  • Sla één regel over en eindig met je naam.

Slide 9 - Slide

Naamvallen: 1e naamval
  • Onderwerp
  • Naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Slide

Naamvallen: 4e naamval
  • Lijdend voorwerp
  • Tijdbepaling zonder voorzetsel
  • voorzetsels: bis, durch, für, gegen, ohne, um

Slide 11 - Slide

Naamvallen: 3e naamval
  • Meewerkend voorwerp
  • voorzetsels: aus, außer, bei, mit, nach, seit, von, zu

Slide 12 - Slide

Naamvallen: Stappenplan
1. Staat er een voorzetsel in de zin?
- aus, außer, bei, mit, nach, seit, von, zu = 3e naamval
- bis, durch, für, gegen, ohne, um = 4e naamval
2. Zinnen ontleden: 
- onderwerp = 1e naamval
-  lijdend voorwerp = 4e naamval
- meewerkend voorwerp = 3e naamval
3. Hoort het lidwoord bij de der- of de ein-groep?
     dies-, jed-, jen-, solch-, manch-, welch-, all-, beid- = der-groep
     ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, unser-, euer-, ihr-, Ihr- = ein-groep

Slide 13 - Slide

Naamvallen: Stappenplan
  1. Staat er een voorzetsel in de zin?
  2. Ontleed de zin.
  3. Hoort het lidwoord bij de der- of de ein-groep?
  4.  Kijk in het schema.

Slide 14 - Slide

Schema der-groep

Slide 15 - Slide

Schema ein-groep
M
V
O
MV
1e naamval
onderwerp
ein
eine
ein
eine
3e naamval meewerkend voorwerp
einem
einer
einem
einen + n
4e naamval lijdend voorwerp
einen
eine
ein
eine

Slide 16 - Slide

Schema bijvoegelijke naamwoorden

Slide 17 - Slide

Op de toets:
M
V
O
MV
1e (ow)
r
x
e
s
x
e

3e (mv)
m
r
m

n + n
4e (lv)
n
e
s
x
e

Slide 18 - Slide

naamvallen - Oefening 1
Via Teams

Slide 19 - Slide

Hausaufgaben
Machen:
LessonUp maken

Lernen:
Aantekening 1 t/m 8

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide