Leesverslag vmbo plus spelling voorbereiden SE1

Leesverslag vmbo plus spelling voorbereiden SE1
1 / 30
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Leesverslag vmbo plus spelling voorbereiden SE1

Slide 1 - Slide

timer
15:00

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Voorbereiden voor SE3: leesverslag schrijven (het eerste verslag lever je 19 oktober in)
Voorbereiden voor SE1:
Je oefent je werkwoordspelling.
Je oefent je hoofdlettergebruik.
Je oefent met leestekens.
Op je laptop

Slide 3 - Slide

Leesverslag: 19 oktober inleveren

Wat is spanning?
Wat is een open plek?
Wat is een spanningsboog?

Hoort bij opdracht 5 van het leesverslag.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Leesverslag, opdr. 1 t/m 4

Slide 6 - Slide

Leesverslag, opdr. 5 t/m 7

Slide 7 - Slide

Leesverslag, opdr. 8+9

Slide 8 - Slide

Aan de slag op je laptop
Wissel af:
Werken aan het leesverslag (19 oktober inleveren)
Werken aan je spellingsvaardigheid (SE1: 9 november)


Zorg in ieder geval dat je je activatiecode voor Kern hebt en ook hebt ingelogd!!!

Slide 9 - Slide

Aan de slag op je laptop
Voeg eerst jezelf online toe aan de klas: 1.16 e.v.
Klassencode van 23M4NED027-> 83WC-9B6W
Klassencode van 23M4NED028-> PPC4-7ZTU
Oefen met:
werkwoordspelling
hoofdletters en leestekens
signaalwoorden en voegwoorden

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

In welke zin worden alle hoofdletters goed toegepast?
A
's Avonds ga ik naar Johan
B
'S avonds ga ik naar Johan
C
's avonds ga ik naar Johan
D
's avonds ga ik naar johan.

Slide 16 - Quiz

In welke zin worden alle hoofdletters goed toegepast?
A
Morgen krijg ik les van meneer van veen
B
morgen krijg ik les van Meneer van Veen
C
Morgen krijg ik les van meneer Van Veen
D
Morgen krijg ik les van meneer van Veen

Slide 17 - Quiz

In welke zin worden alle hoofdletters goed toegepast?
A
In het zuiden van Nederland verstaan ze geen Twents.
B
In het Zuiden van Nederland verstaan ze geen Twents.
C
In het zuiden van nederland verstaan ze geen Twents.
D
In het zuiden van Nederland verstaan ze geen twents.

Slide 18 - Quiz

In welke zin worden alle hoofdletters goed toegepast?
A
Het hoofdkantoor van philips staat in amsterdam.
B
Het hoofdkantoor van philips staat in Amsterdam.
C
het hoofdkantoor van Philips staat in Amsterdam.
D
Het hoofdkantoor van Philips staat in Amsterdam

Slide 19 - Quiz

In welke zin worden alle hoofdletters goed toegepast?
A
In het christendom vereert men god.
B
In het Christendom vereert men God.
C
In het Christendom vereert men god.
D
In het christendom vereert men God.

Slide 20 - Quiz

In welke zin worden alle hoofdletters goed toegepast?
A
Tijdens de Golfoorlog werd er gevochten op de Kerstdagen.
B
Tijdens de golfoorlog werd er gevochten op de kerstdagen.
C
Tijdens de Golfoorlog werd er gevochten op de kerstdagen.
D
Tijdens de golfoorlog werd er gevochten op de Kerstdagen.

Slide 21 - Quiz

(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 22 - Quiz

Onze leraar ….. iedere dag naar school.
A
joggt
B
joggd
C
jogt
D
jogd

Slide 23 - Quiz

In welke zin is de persoonsvorm goed gespeld?
A
Tante Joke verstaptte zich tijdens het traplopen.
B
Joris deelde mijn mening niet.
C
Anne promoote haar zelfgemaakte cd´s.
D
Ik vergrote mijn kans op het kampioenschap.

Slide 24 - Quiz

Bij het mentorgesprek ___ de leraar Hannah met zittenblijven als haat cijfers niet verbeteren.
A
confronteren
B
confronteerde
C
confronteerden
D
confronteer

Slide 25 - Quiz

In welke zin is het voltooid deelwoord goed gespeld?
A
Het hout is opgebrand.
B
Het hout is opgebrandt.

Slide 26 - Quiz

Afgelopen weken ... we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 27 - Quiz

Het ... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurdde
C
gebeurdt
D
gebeurt

Slide 28 - Quiz

De docent ... ons op onze kennis van werkwoordspelling.
A
beoordeeld
B
beoordeelt

Slide 29 - Quiz

De film wordt door de pers ... (bejubelen).
A
bejubelt
B
bejubeld

Slide 30 - Quiz