Kerst: drieluik Scrooge

 Begrijpend lezen : Scrooge! 
1 / 37
next
Slide 1: Slide
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 8

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

 Begrijpend lezen : Scrooge! 

Slide 1 - Slide

We lezen samen de tekst...

Slide 2 - Slide

Lees: Bij Bob... laag mogelijk. (r.10 t/m 13)



Waarom staat de kachel bij de bediende zo laag mogelijk?
(zoek bewijs in de tekst!)
A
De bediende werkt het liefst met een kachel die laag staat.
B
Hoe lager de kachel staat, hoe minder geld Scrooge hoeft te betalen.
C
Scrooge past zich graag aan de weersomstandigheden aan.
D
Dan slijt de kachel het minst.

Slide 3 - Quiz

Waar houdt Scrooge het meest van?
A
de bediende, Bob Cratchitt
B
geld
C
arme mensen
D
zijn neef

Slide 4 - Quiz

Lees: Op de .... kerstfeest, oom! " (r.17,r18)


Wie roept er : "Vrolijk kerstfeest, oom!"?
Onderstreep het bewijs in de tekst!
A
de neef van Scrooge
B
de zus van Scrooge
C
de broer van Scrooge
D
de nicht van Scrooge

Slide 5 - Quiz

Lees: Op de .... kerstfeest, oom!" (r.17,r.18)


Wat is Scrooge' reactie op : "Vrolijk kerstfeest, oom!" ?
(onderstreep bewijs in de tekst)
A
Scrooge roept opgewekt: 'Vrolijk kerstfeest, oom!'
B
Scrooge vraagt of zijn neef op eerste Kerstdag bij hem komt eten.
C
Scrooge roept opgewekt: 'En ook een gelukkig nieuwjaar!'
D
Scrooge wordt boos en wijst zijn neef de deur.

Slide 6 - Quiz

Lees de tekst!

Wat is een kenmerk van Scrooge?
A
Scrooge houdt van veel geld uitgeven.
B
Scrooge vindt kerstmis elk jaar een prachtig feest.
C
Scrooge verwaarloost zijn boekhouding altijd.
D
Scrooge is een ongezellige man.

Slide 7 - Quiz

Lees de tekst:

Welke bewering is waar?

1. Marley is de overleden zakenpartner van Scrooge.
2. Marley is de eerste geestverschijning.
A
Beide beweringen zijn waar.
B
Beide beweringen zijn niet waar.
C
Alleen de tweede bewering is waar.
D
Alleen de eerste bewering is waar.

Slide 8 - Quiz

Lees: Koud is goedkoop. (r. 43)

Wat wordt hiermee bedoeld?
A
Scrooge gaat graag schaatsen in de winter
B
Scrooge is dol op ijsjes
C
Scrooge is alleen zuinig in de zomer.
D
Een kachel die niet brandt en dus koud is, kost geen geld.

Slide 9 - Quiz

Lees de tekst.
Scrooge houdt van zo weinig mogelijk geld uitgeven.

Wat is hiervoor geen andere omschrijving?
A
Scrooge is zuinig.
B
Scrooge is een vrek.
C
Scrooge is op de penning.
D
Scrooge is gul.

Slide 10 - Quiz

Lees: Aan het .... ouderwetse kamerbel. (r. 44,45)


Welk woord kun je weglaten uit deze zin?
A
een
B
Aan
C
ouderwetse
D
plafond

Slide 11 - Quiz

Lees: Het lijkt...te gaan. (r. 46 t/m 48)

Waarnaar verwijst: Het ?
A
het geluid.
B
het kantoor.
C
het kerstfeest.
D
het zaken doen.

Slide 12 - Quiz

Lees de vierde alinea.

Waarom is Marley, de zakenpartner van Scrooge, zeven jaar onderweg geweest?
Onderstreep het in de tekst.
A
Om te leren over medeleven, over aardig zijn en rekening te houden met anderen.
B
Om nog meer zaken te doen.
C
Hij wilde graag een wereldreis maken.
D
Hij wil op de hoogte blijven van hoe het gaat met de zaak.

Slide 13 - Quiz

Lees de tekst.

Zou Scrooge veel vrienden hebben?
A
Nee.
B
Dat kun je niet weten, maar waarschijnlijk wel.
C
Ja.
D
Dat kun je niet weten, maar waarschijnlijk niet.

Slide 14 - Quiz

deel 2: Scrooge

Slide 15 - Slide


Lees: "Ik ben...zegt hij. (r. 6, 7)
Hoe wordt de geest van Voorbije Tijden beschreven in de tekst?
Onderstreep het bewijs in de tekst.
A
Een geest met lang wit haar en een gezicht zonder rimpels.
B
Een geest met lang grijs haar en een gezicht zonder rimpels.
C
Een geest met halflang wit haar en een gezicht zonder rimpels.
D
Een geest met kort wit haar en een gezicht met rimpels.

Slide 16 - Quiz

Lees: "Ik ben...ga mee". (r. 6, 7)

Wiens verleden bedoelt de schrijver hier?
A
van de geestverschijning
B
van Bob Cratchitt.
C
Van Fezziwig.
D
Van Scrooge.

Slide 17 - Quiz

Lees: Scrooge zet...ogen op. (r. 16)

Wat bedoelt de schrijver met: ...zet grote ogen op ?
A
Dat Scrooge een toost gaat uitbrengen.
B
Dat Scrooge liever weer naar huis gaat.
C
Dat Scrooge heel erg verbaasd is.
D
Dat Scrooge een bril nodig heeft.

Slide 18 - Quiz

Lees: Zet de...aan kant! (r. 14)

Wat wordt bedoeld met: de boel aan kant zetten ?
A
Alles weggooien.
B
Gewoon doorwerken.
C
Alles opruimen.
D
Alle spullen ondersteboven zetten.

Slide 19 - Quiz

Lees aline 2.

Waarom wil het meisje niet meer met Scrooge trouwen?
Onderstreep het bewijs in de tekst.
A
Fezziwig vindt dat Scrooge eerst zijn studie af moet maken.
B
Scrooge heeft een andere vriendin.
C
Scrooge is veranderd in iemand voor wie geld en bezit belangrijker zijn dan geld.
D
Scrooge is nog een leerjongen bij Fezziweg.

Slide 20 - Quiz

Lees: "Haal me hier weg!" (r. 29)

Waarom zou Scrooge weg willen?
A
Omdat hij wordt herinnerd aan iets wat hij niet wil weten.
B
De geestverschijning heeft er genoeg van.
C
Scrooge heeft het koud.
D
Scrooge is moe en wil naar huis.

Slide 21 - Quiz

Lees alinea 1.

Wie krijgt Scrooge te zien van de geest van Kerstmis van Voorbije Tijden?
A
Marley
B
Tim Cratchitt
C
Bob Cratchitt
D
Fezziwig

Slide 22 - Quiz

Lees alinea 3.

Hoe heet de kantoorbediende van Scrooge?
A
Marley
B
Tim Cratchitt
C
Fezziwig
D
Bob Cratchitt

Slide 23 - Quiz

Lees: Een schaduw...moeder zegt: (r. 52)

Wat bedoelt de schrijver met: Een schaduw valt over het feest ?
A
Er komen veel wolken voor de zon.
B
Door de naam Scrooge te noemen, wordt het nog gezelliger.
C
Door de naam Scrooge te noemen, wordt het minder gezellig.
D
Het feest is afgelopen.

Slide 24 - Quiz

Lees alinea 4.

Wat vindt de neef ervan, dat Scrooge niet wilde komen eten?
A
Met Scrooge erbij was het kerstfeest leuker.
B
Dat Scrooge zichzelf er alleen maar mee heeft.
C
Met Scrooge erbij was het nog veel gezelliger.
D
De neef vindt het erg vervelend.

Slide 25 - Quiz

Lees de tekst.

Welke beweringen zijn waar?

1. Scrooge kent in zijn leven weinig gezelligheid en vrolijkheid.
2. De geestverschijningen laten Scrooge zien dat geld en bezit het allerbelangrijkste zijn.
3. De geestverschijningen laten Scrooge zien dat geluk belangrijker is dan geld en bezit.
A
De eerste twee beweringen zijn waar.
B
De laatste twee beweringen zijn waar.
C
Alle beweringen zijn waar.
D
De eerste en de derde beweringen zijn waar.

Slide 26 - Quiz

deel 3 : Scrooge

Slide 27 - Slide

Lees alinea 1.

Hoe wordt de geest van Kerstmis van de Toekomst beschreven?
A
Een enge gedaante met een te krappe mantel.
B
Een erg oude geest met lang donker haar.
C
Een donkere gedaante in een ruime mantel.
D
Een schaduw zonder andere kenmerken.

Slide 28 - Quiz

Lees de tekst.

Wat laat de geestverschijning van Kerstmis van de Toekomst zien aan Scrooge?
A
Dat Scrooge geen vrienden nodig heeft.
B
Dat het slecht met Scrooge afloopt als hij geen beter mens wordt.
C
Dat het nooit meer goed komt met Scrooge.
D
Dat Scrooge een grote pudding moet bestellen.

Slide 29 - Quiz

Lees: Scrooge vraagt bibberend: (r. 5)

Waarom praat Scrooge bibberend?
A
Omdat Scrooge de geest van Kerstmis van de Toekomst leuk vindt.
B
Omdat Scrooge alleen is in het donker.
C
Omdat Scrooge het erg koud heeft.
D
Omdat Scrooge bang is voor de geest van Kerstmis van de Toekomst.

Slide 30 - Quiz

Lees alinea 2.

Hoe denken de twee mannen over Scrooge?
A
Dat hij een gulle man is.
B
Dat hij een vrijgevige man is.
C
Dat hij een lafaard is.
D
Dat hij een gierigaard is.

Slide 31 - Quiz

Lees: Op het...dode man. (r. 29)

Wie is deze man?
A
Tim Cratchitt
B
Marley
C
Ebenezer Scrooge
D
Dat kun je niet weten.

Slide 32 - Quiz

Lees alinea 3.

Waarom komt Bob met een gebogen hoofd de kamer binnengelopen?
A
Het is bijna Kerstmis.
B
Hij heeft net een begrafenis geregeld.
C
Het regent buiten.
D
Hij kan het eten niet meer betalen.

Slide 33 - Quiz

Lees: "Je gaat spoedig weg. (r. 39)

Wat had de schrijver niet kunnen schrijven in plaats van: spoedig ?
A
gauw
B
snel
C
nooit
D
straks

Slide 34 - Quiz

Lees: Ik heb...lessen geleerd! (r. 47, 48)

Welke lessen worden bedoeld?
A
de lessen van de Geest van Marley.
B
De lessen van de Geesten van Kerstmis van de Voorbije Tijden, van het Nu en van de Toekomst.
C
De lessen van Fezziwig, de leermeester van Scrooge.
D
De lessen van Bob Cratchitt.

Slide 35 - Quiz

Lees de tekst.

Hoe laat Scrooge zien wat hij heeft geleerd van de lessen van de Geestverschijningen?

1. Scrooge laat een heerlijke kerstmaaltijd bij de famlie Cratchitt bezorgen.
2. Scrooge gaat alsnog in op de uitnodiging van zijn neef, om te komen eten met Kerstmis.
3. Scrooge geeft Bob Cratchitt loonsverhoging.
A
Alle beweringen zijn waar.
B
De eerste en de derde beweringen zijn waar.
C
De eerste en tweede beweringen zijn waar.
D
Geen van de beweringen zijn waar.

Slide 36 - Quiz

Lees de tekst.

Waaruit bestaat geluk niet, volgens dit verhaal?
A
Liefde.
B
Vrolijkheid en gezelligheid.
C
Zoveel mogelijk geld en bezittingen.
D
Warmte en tevredenheid.

Slide 37 - Quiz