What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
2vwo - chapitre 1 - bron G + bron I (vouloir + voorzetsels landen/steden)
BIENVENUE!
Ga naar Lessonup, voer de code in en login met je voornaam en achternaam!
Pak je tekstboek+werkboek er vast bij.
Pak een pen.
1 / 39
next
Slide 1:
Slide
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
This lesson contains
39 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
BIENVENUE!
Ga naar Lessonup, voer de code in en login met je voornaam en achternaam!
Pak je tekstboek+werkboek er vast bij.
Pak een pen.
Slide 1 - Slide
LESPROGRAMMA
Absentie
Terugblik: werkwoord vouloir
Terugblik: voorzetsels bij landen/steden
Oefening
Huiswerk
Slide 2 - Slide
Wat betekent het werkwoord vouloir?
Slide 3 - Open question
Is dit présent of passé composé?
Je veux aller en France.
A
présent
B
passé composé
Slide 4 - Quiz
présent of passé composé?
Tu as voulu un chien?
A
présent
B
passé composé
Slide 5 - Quiz
Sleep de juiste vormen van vouloir naar het juiste persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
voulons
veulent
veux
voulez
veux
veut
Slide 6 - Drag question
Passé composé:
Wat is het voltooid deelwoord van vouloir?
Slide 7 - Open question
Traduisez et conjuguez:
ik heb gewild
jij hebt gewild
hij heeft gewild
Slide 8 - Open question
Traduisez et conjuguez:
wij hebben gewild (met nous)
jullie hebben gewild
zij hebben gewild (met ils)
Slide 9 - Open question
Tu _________ (vouloir, présent)
A
veut
B
veux
C
voulons
D
voulez
Slide 10 - Quiz
On _________ (vouloir, présent)
A
veut
B
veux
C
voulons
D
voulez
Slide 11 - Quiz
Elles _________ (vouloir, présent)
A
veut
B
veulent
C
veux
D
voulons
Slide 12 - Quiz
Je _________ (vouloir, présent)
A
veut
B
veulent
C
voulons
D
veux
Slide 13 - Quiz
Nous _________ (vouloir, présent)
A
veut
B
voulons
C
voulez
D
veulent
Slide 14 - Quiz
Wat zijn de voorzetsels bij landen/steden?
Slide 15 - Open question
Voorzetsels bij landen/steden
De voorzetsels bij landen en steden zijn:
in/naar
In/naar =
à
en
au
aux
Slide 16 - Slide
Voorzetsels bij steden/landen &
Vertaling van in/naar
-Marc habite
à
Bruxelles.
-J'ai été
en
France.
-Tu vas
aux
Etats-Unis?
-Non, je vais
au
Portugal.
Slide 17 - Slide
Voorzetsel: à
Bij steden gebruik je altijd het voorzetsel:
à
Je
vais
à
Paris = Ik
ga
naar
Parijs.
Je
suis
à
Paris = Ik
ben
in
Parijs.
Nous habitons
à
Bruxelles.
Tu vas
à
Lille?
Voor steden
Slide 18 - Slide
Voorzetsel: en
Bij de
landen die eindigen op
een -e
, gebruik je het voorzetsel:
en
Tu vas
en
Belgique?
Je suis
en
France avec ma famille.
Vous allez
en
Egypte?
Voor vrouwelijke landen
Slide 19 - Slide
Voorzetsel: aux
Bij de
landen die eindigen op een -s
, gebruik je het voorzetsel:
aux
Nous allons
aux
Etats-Unis =
Wij gaan naar Amerika.
J'habite
aux
Pays-bas =
ik woon in Nederland.
J'étais
aux
Seychelles l'été dernière =
Ik was op de Seychellen de afgelopen zomer.
Voor meervoud landen
Slide 20 - Slide
Voorzetsel: au
Als een land
niet eindigt op de -e of op de -s,
gebruik je het voorzetsel:
au.
Ma famille habite
au
Maroc.
Mon frère fait ses études
au
Japon.
Au
Canada, on parle francais.
Voor mannelijke landen
Slide 21 - Slide
Nora habite.........Espagne
A
en
B
au
C
à
D
aux
Slide 22 - Quiz
Je suis ........Danemark
A
en
B
au
C
à
D
aux
Slide 23 - Quiz
On est.......Pays-Bas
A
à
B
en
C
au
D
aux
Slide 24 - Quiz
Nous allons ....... Maroc.
A
à
B
en
C
au
D
aux
Slide 25 - Quiz
Tu habites......Rotterdam?
A
en
B
au
C
à
D
aux
Slide 26 - Quiz
Non, j'habite ...... Londres?
A
en
B
au
C
à
D
aux
Slide 27 - Quiz
Tu es allé ... Allemagne?
A
en
B
au
C
à
D
aux
Slide 28 - Quiz
J'ai passé mes vacances .... Brésil.
A
en
B
au
C
à
D
aux
Slide 29 - Quiz
Mon frère habite .... États-Unis.
A
en
B
au
C
à
D
aux
Slide 30 - Quiz
Ma famille habite .... Chine.
A
en
B
au
C
à
D
aux
Slide 31 - Quiz
On parle espagnol .... Argentine
A
en
B
au
C
à
D
aux
Slide 32 - Quiz
Nous habitons ... La Haye.
A
en
B
au
C
à
D
aux
Slide 33 - Quiz
Dus....
Bij vrouwelijke landen gebruik je
A
du
B
en
C
au
D
aux
Slide 34 - Quiz
Bij mannelijke landen gebruik je
A
du
B
en
C
au
D
aux
Slide 35 - Quiz
Bij landen die meervoud zijn gebruik je
A
du
B
en
C
au
D
aux
Slide 36 - Quiz
Ik snap de voorzetsels bij landen/steden.
A
ja
B
nee
Slide 37 - Quiz
Ik kan het werkwoord vouloir vervoegen in de présent en in de passé composé.
A
ja
B
nee
Slide 38 - Quiz
LES DEVOIRS
Leren voor het SO vrijdag!
vocabulaire F + H page 42 WB
Werkwoord vouloir page 13 TB
Voorzetsels bij landen/steden page 16 TB
Maken:
Bron G opdracht 27d, 27e, 27f page 24 WB
Bron I opdracht 32b, 32c, 33a, 34 page 29-30 WB
Slide 39 - Slide
More lessons like this
2tm voorzetsels bij landennamen
September 2020
- Lesson with
42 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
regelmatige werkwoorden
May 2021
- Lesson with
34 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2 havo - chapitre 5 - bron I voorzetsels bij landen/steden
May 2024
- Lesson with
35 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2AHA+2HA - 19/5 - bron I - chapitre 5
May 2021
- Lesson with
28 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Voorzetsels bij landen/steden
August 2024
- Lesson with
18 slides
Frans
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 2
Voorzetsels bij landen/steden
October 2022
- Lesson with
18 slides
Frans
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 2
H3 - week 8 les 2 (landen en steden voorzetsels)
February 2021
- Lesson with
21 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
voorzetsels landen steden
February 2023
- Lesson with
19 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2