ma 23/9

Maandag 23-09
Cursus 7: paragraaf 7, 8, 9 en 10 en 11

Toets in toetsweek!!

Lesdoel; vandaag leer je de pv tt spellen!!
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Maandag 23-09
Cursus 7: paragraaf 7, 8, 9 en 10 en 11

Toets in toetsweek!!

Lesdoel; vandaag leer je de pv tt spellen!!

Slide 1 - Slide

Grammatica
Systeem van taalregels
Grammatica is een systeem van taalregels. Het beschrijft hoe een taal gesproken en geschreven wordt. Grammatica is een soort verzamelnaam voor de regels en afspraken van een taal en het systeem voor het maken van woorden en zinnen. Door allemaal dezelfde taalregels en taalafspraken te volgen, zorgen we dat we elkaar goed begrijpen.

Slide 2 - Slide

Spelling???

Slide 3 - Mind map

Spelling
Spelling is de manier waarop je een woord schrijft. Spelling omvat ook alle officiële regels om een taal weer te geven.

Slide 4 - Slide

CURSUS 7, $7 PV TT
BLZ. 252 BOEK; Persoonsvorm tegenwoordige tijd.


Slide 5 - Slide

Wat valt er te zeggen over
de persoonsvorm?

Slide 6 - Mind map

Slide 7 - Link

Persoonsvorm
Is altijd een werkwoord.
PV geeft het getal (ev of mw) en de tijd aan.

3 Manieren waarop je PV kan vinden;
1. vraagproef
2. tijdproef
3. getalsproef

Slide 8 - Slide

PV TT
Bij de spelling van de pv tt ga je uit van de 
ik-vorm.

- Je vindt de ik-vorm door van het hele werkwoord de laatste twee letters (en) weg te laten.
drinken -> drink, stoeien -> stoei
- soms letter toevoegen of weglaten; laden -> laad, remmen -> rem
- soms verandert een v in een f of een z in een s;  blijven -> blijf, bonzen -> bons

Slide 9 - Slide

Hoe zit het met de scheidbare werkwoorden? 
bijv. terugsturen, uitkijken, voorlezen.

Zij hebben twee ik-vormen!

Slide 10 - Slide

Zo schrijf je de pv tt
1. staat er ik voor of achter de pv? Schrijf de ik-vorm.
ik lach, lach ik
ik vind, vind ik
2. staat er jij achter de pv of je waar je jij van kunt maken? Schrijf de ik-vorm.
lach jij/je, vind jij/je maar Vindt je vriend dat?
3. In alle andere gevallen in het enkelvoud; ik-vorm+t
jij lacht, hij huilt, zij rent, lacht je broer?
4. in het meervoud; het hele werkwoord
wij/jullie/zij lachen

Slide 11 - Slide

Aan de slag
Cursus 7, paragraaf 7 (blz. 252)
Opdracht 1, 2, 3, 4, 5 en 6 (huiswerk voor 30 september)

MORGEN JE LEESBOEK MEE!!

Slide 12 - Slide