Taal thema 2 les 6 a+6

Taal thema 2 les 6 a+b
Tekst
Dit mag je klaar leggen:

- Je wisbordje
- Je blokje
Log in bij lessonup!
1 / 23
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Taal thema 2 les 6 a+b
Tekst
Dit mag je klaar leggen:

- Je wisbordje
- Je blokje
Log in bij lessonup!

Slide 1 - Slide

Doel van de les
Ik leer de nieuwe themawoorden binnen het thema 'rampen' en aan het einde van de les laat ik zien dat ik 7 van de 12 woorden ken door middel van een quiz. 

Slide 2 - Slide

Waarom denk je dat je deze woorden zou moeten leren?

Slide 3 - Open question

Waarom leer je deze woorden?
Wanneer je nieuwe woorden leert, snap je de betekenis wanneer je teksten leest. 

Hoe meer woorden je kent, hoe meer je begrijpt van wat je leest.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Welke themawoorden ken je nog binnen het thema (thema 2) en wat betekenen deze woorden?

Slide 6 - Mind map

Deze woorden/zinnen ga je leren:

  • Zich verzetten tegen
  • Berusten in
  • Aanvankelijk
  • Gaandeweg
  • Iemand opbeuren

Waar sta jij met je doelenkaartje?
Ken je er sowieso 10? Maak de les in je boek!


  • De zienswijze
  • De list
  • Bemoeilijken
  • Paniek zaaien
  • Iemand voor vol aanzien
  • Er een potje van maken
  • Door schade en schande wijs worden

Slide 7 - Slide

Welke woorden ken je al en schrijf de betekenis van het woord erachter

Slide 8 - Open question

Uitleg
Ik leg jullie de betekenis van een woord uit. Kijk mee naar de powerpoint!
Je doet actief met mij mee. Je schrijft het woord en de betekenis op in je aantekeningenschrift! 

Slide 9 - Slide

Wat betekent zich verzetten tegen?
A
Proberen iets tegen te houden
B
Dat wat de beslissing bepaalt.
C
een stuk van de aardkorst dat beweegt.
D
Af en toe, het is niet te voorspellen wanneer.

Slide 10 - Quiz

Wat betekent berusten in...?
A
Voorzichtig zijn, geen risico's nemen
B
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
C
Uiteindelijk, als je alles bekijkt wat er gebeurd is
D
Accepteren dat iets niet veranderd kan worden, je niet verzetten.

Slide 11 - Quiz

Wat betekent aanvankelijk?
A
In het begin
B
de buitenste laag van onze planeet
C
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
D
Regelmatig, vaak

Slide 12 - Quiz

Wat betekent gaandeweg?
A
De hele tijd
B
Langzamerhand
C
Regelmatig, vaak
D
De staat waarin iets of iemand zich bevindt

Slide 13 - Quiz

Wat betekent iemand opbeuren?
A
Dat wat de beslissing bepaalt
B
Vanaf de zee of het meer het land in
C
Iemand minder verdrietig maken, iemand opvrolijken.
D
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen

Slide 14 - Quiz

Wat betekent de zienswijze
A
De manier waarop je over iets denkt.
B
Uiteindelijk, als je alles bekijkt wat er gebeurd is
C
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen
D
Dat wat de beslissing bepaald

Slide 15 - Quiz

Wat betekent de list?
A
Af en toe, het is niet te voorspellen
B
Een slim plan om je doel te bereiken
C
De hele tijd
D
Een stuk van de aardkorst dat beweegt

Slide 16 - Quiz

Wat betekent bemoeilijken?
A
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen
B
Voorzichtig zijn, geen risico's nemen
C
De staat waarin iemand of iets zich bevindt
D
Moeilijker maken

Slide 17 - Quiz

Wat betekent paniek zaaien?
A
Regelmatig, vaak
B
Af en toe, het is niet te voorspellen
C
Veel mensen bang maken, zorgen voor paniek
D
Een stuk van de aardkorst dat beweegt

Slide 18 - Quiz

Wat betekent iemand voor vol aanzien?
A
Iemand serieus nemen
B
Het punt waar een aardbeving begint
C
Een stuk van de aardkorst dat beweegt
D
De staat waarin iemand of iets zich bevindt

Slide 19 - Quiz

Wat betekent er een potje van maken?
A
Het punt waar een iemand zich bevindt
B
Ergens heel goed in zijn
C
De wat de beslissing bepaalt
D
Iets helemaal verknoeien

Slide 20 - Quiz

Wat betekent door schade en schande wijs worden
A
Ergens heel goed in zijn
B
Leren van je fouten en mislukkingen
C
Iets dat beweegt
D
De hele tijd

Slide 21 - Quiz

Hoeveel quizvragen (nieuwe themawoorden) had jij goed?
112

Slide 22 - Poll

Heb je het doel van de les behaald en hoe kan je dat bewijzen?
Waar sta je nu met je doelenkaartje?

Slide 23 - Open question