Oefenen met voorzetsels en er

Oefenen met voorzetsels en er
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Oefenen met voorzetsels en er

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les kunnen de leerlingen twee zinnen met een werkwoord en vast voorzetsel maken en het object vervangen door het woord 'er' op de juiste plaats.

Slide 2 - Slide

Introduceer het leerdoel van de les.
Wat weet je al over het gebruik van voorzetsels en het woord 'er' in zinnen?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Voorbeeld 1
Ik denk aan mijn vriend. Ik denk ___

Slide 4 - Slide

Geef een voorbeeld van een zin waarin het object wordt vervangen door 'er'. Laat leerlingen het juiste voorzetsel en 'er' op de juiste plaats invullen.
Voorbeeld 2
Hij vraagt naar de weg. Hij vraagt ___

Slide 5 - Slide

Geef een tweede voorbeeld van een zin waarin het object wordt vervangen door 'er'. Laat leerlingen het juiste voorzetsel en 'er' op de juiste plaats invullen.
Oefenen!
Maak nu zelf twee zinnen met een werkwoord en vast voorzetsel. Vervang het object in de tweede zin met 'er' en zet zowel 'er' als het voorzetsel op de juiste plaats.

Slide 6 - Slide

Geef leerlingen tijd om zelfstandig te oefenen met het maken van zinnen met voorzetsels en 'er'.
Controleren
Laten we nu samen de zinnen controleren. Wie wil zijn of haar zinnen delen?

Slide 7 - Slide

Vraag leerlingen om hun zinnen te delen. Controleer samen of het voorzetsel en 'er' op de juiste plaats staan en geef feedback.
Voorbeeld 3
Ik ben boos op mijn broer. Ik ben ___

Slide 8 - Slide

Geef een derde voorbeeld van een zin waarin het object wordt vervangen door 'er'. Laat leerlingen het juiste voorzetsel en 'er' op de juiste plaats invullen.
Voorbeeld 4
Zij luistert naar muziek. Zij luistert ___

Slide 9 - Slide

Geef een vierde voorbeeld van een zin waarin het object wordt vervangen door 'er'. Laat leerlingen het juiste voorzetsel en 'er' op de juiste plaats invullen.
Oefenen in tweetallen
Werk nu samen met een klasgenoot en maak om de beurt zinnen met een werkwoord en voorzetsel. Vervang het object door 'er' en zet 'er' en het voorzetsel op de juiste plaats.

Slide 10 - Slide

Laat leerlingen in tweetallen werken om hun vaardigheden in het maken van zinnen met voorzetsels en 'er' te oefenen.
Controleren in tweetallen
Controleren jullie elkaars zinnen. Zitten het voorzetsel en 'er' op de juiste plaats?

Slide 11 - Slide

Vraag leerlingen om elkaars zinnen te controleren en feedback te geven.
Voorbeeld 5
Zij denkt aan haar examen. Zij denkt ___

Slide 12 - Slide

Geef een vijfde voorbeeld van een zin waarin het object wordt vervangen door 'er'. Laat leerlingen het juiste voorzetsel en 'er' op de juiste plaats invullen.
Voorbeeld 6
Hij komt uit Polen. Hij komt ___

Slide 13 - Slide

Geef een zesde voorbeeld van een zin waarin het object wordt vervangen door 'er'. Laat leerlingen het juiste voorzetsel en 'er' op de juiste plaats invullen.
Oefenen met zinnen vormen
Maak nu in groepjes van drie of vier een verhaaltje waarin iedereen om de beurt een zin met een werkwoord en voorzetsel maakt. Vervang het object in de tweede zin met 'er' en zet 'er' en het voorzetsel op de juiste plaats.

Slide 14 - Slide

Laat leerlingen in groepjes werken om hun vaardigheden in het maken van zinnen met voorzetsels en 'er' te oefenen en geef ze de opdracht om een verhaaltje te maken.
Presentatie
Laat elk groepje hun verhaaltje presenteren. Let op de juiste plaatsing van het voorzetsel en 'er'.

Slide 15 - Slide

Vraag elk groepje om hun verhaaltje te presenteren en let op de juiste plaatsing van het voorzetsel en 'er'. Geef feedback en tips.
Voorbeeld 7
Zij houdt van chocolade. Zij houdt ___

Slide 16 - Slide

Geef een zevende voorbeeld van een zin waarin het object wordt vervangen door 'er'. Laat leerlingen het juiste voorzetsel en 'er' op de juiste plaats invullen.
Voorbeeld 8
Ik wacht op de bus. Ik wacht ___

Slide 17 - Slide

Geef een achtste voorbeeld van een zin waarin het object wordt vervangen door 'er'. Laat leerlingen het juiste voorzetsel en 'er' op de juiste plaats invullen.
Oefenen met schrijven
Schrijf nu zelf een kort verhaaltje met minimaal drie zinnen waarin je een werkwoord met voorzetsel en 'er' gebruikt. Gebruik de juiste plaatsing van het voorzetsel en 'er'.

Slide 18 - Slide

Laat leerlingen zelfstandig een kort verhaaltje schrijven waarin ze een werkwoord met voorzetsel en 'er' gebruiken. Geef ze de opdracht om de juiste plaatsing van het voorzetsel en 'er' te gebruiken.
Controleren in tweetallen
Wissel je verhaaltje uit met een klasgenoot en controleer elkaars zinnen. Zitten het voorzetsel en 'er' op de juiste plaats?

Slide 19 - Slide

Vraag leerlingen om elkaars verhaaltjes te controleren en feedback te geven.
Voorbeeld 9
Hij denkt aan zijn vakantie. Hij denkt ___

Slide 20 - Slide

Geef een negende voorbeeld van een zin waarin het object wordt vervangen door 'er'. Laat leerlingen het juiste voorzetsel en 'er' op de juiste plaats invullen.
Voorbeeld 10
Zij praat over het weer. Zij praat ___

Slide 21 - Slide

Geef een tiende voorbeeld van een zin waarin het object wordt vervangen door 'er'. Laat leerlingen het juiste voorzetsel en 'er' op de juiste plaats invullen.
Afsluiting
Goed gedaan! Jullie hebben vandaag geleerd hoe je zinnen maakt met een werkwoord en vast voorzetsel en hoe je het object vervangt door 'er' op de juiste plaats. Tot de volgende keer!

Slide 22 - Slide

Rond de les af met een korte samenvatting van wat er is geleerd en geef de leerlingen positieve feedback.