Nederland in de 19e eeuw: van absolute naar constitutionele monarchie

Herhaling
Staatsinrichting van Nederland
1 / 23
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhaling
Staatsinrichting van Nederland

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Terugblik

Aan de slag
DOEN

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Herhaling
  • Nederland werd in 1813 een constitutionele monarchie:
    een koninkrijk met een grondwet. De koning had veel macht.
een koninkrijk met een grondwet. De koning had veel macht.

  • In 1848 kwam er een nieuwe grondwet, geschreven door Thorbecke. De koning had bijna geen macht meer:
  • De koning werd onschendbaar en er kwam ministeriële verantwoordelijkheid
  • Nederland werd een parlementaire democratie
Het werd pas duidelijk dat de koning geen macht meer had door de Luxemburgse kwestie

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Herhaling
Vanaf 1848 was er censuskiesrecht: alleen rijke mannen mochten stemmen
Er was een districtenstelsel: per district werd één iemand gekozen

Confessionelen (protestanten en katholieken), socialisten en liberalen richtten hun eigen partijen op. Ze kwamen op voor hun rechten (emancipatie)

In 1887 werd de grondwet gewijzigd en kwam het caoutchouc-artikel: steeds meer mannen mochten stemmen.

De samenleving raakte verdeeld in groepen: de verzuiling.
Een belangrijk conflict in de politiek was de schoolstrijd.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Herhaling
De industriële revolutie had gevolgen zoals bevolkingsgroei, verstedelijking, economische groei en de sociale kwestie
Langzaam kwamen er sociale wetten om het leven van arbeiders te verbeteren
Feministen kwamen op voor hun rechten: de eerste feministische golf wilde toegang tot hoger onderwijs en vrouwenkiesrecht

In 1917 kwam er een nieuwe grondwet waarin de socialisten (algemeen mannenkiesrecht) en de confessionelen (financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs) hun zin kregen. Dat noemen we de pacificatie van 1917
In de grondwet kregen we ook een kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging (dus geen districtenstelsel meer)
Vrouwen kregen in 1917 passief kiesrecht en in 1919 actief kiesrecht.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Herhaling
Het parlement en de regering hebben verschillende rechten (teveel om hier te noemen, maar je moet ze kennen)

Een meerderheid in het parlement kan een coalitie vormen. Zij werken samen om te regeren. De andere partijen voeren oppositie

Nederlandse burgers hebben klassieke grondrechten (vrijheid) en sociale grondrechten (een goed leven)

Nederland is een rechtsstaat: de wetgevende-, uitvoerende- en de rechterlijke macht zijn gescheiden.
Er zijn nog meer kenmerken van een rechtsstaat die je moet kennen




Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!
Eindexamensite:  SE1 - Herhaling 1 (eind van de les af)

Memo §1.1 t/m 1.4 (is begin volgende les helemaal af)

Herhaling van de lesstof (memo online)
Oefenen met examenvaardigheden (memo online)
Examenopdrachten (memo online)

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

BIJ BINNENKOMST...
LEG OP JE TAFEL:
Memo

IN STILTE:
lezen leertekst 1.1 t/m 1.3
timer
8:00

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Waar was Koning Willem II in 1848 bang voor?
A
Dat zijn broer de macht over zou nemen.
B
Dat er net als in Frankrijk ook hier een opstand zou komen.
C
Dat hij de oorlog met Frankrijk niet zou winnen.
D
Dat hij van zijn vrouw afstand moest nemen van de troon.

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

De grondwet zorgde voor een aantal belangrijke politieke veranderingen:
  • De koning werd onschendbaar. De ministers werden verantwoordelijk voor wat de koning deed/zei
  • De koning bleef staatshoofd
  • Ministers moesten verantwoording afleggen aan het parlement, niet meer aan de koning
  • Ministers werden verantwoordelijk voor hun eigen werk: ministeriële verantwoordelijkheid
Leerdoel:
Je kan drie veranderingen noemen door de grondwetsherziening van 1848.
Begrippen:
onschendbaar
staatshoofd
ministeriële verantwoordelijkheid
§1.1
Koning en parlement
B
DeBoze burgers
De grondwet van 1848
 
parlementair stelsel
districtenstelsel

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Onschendbaarheid betekent:
A
Ministers kunnen niet vervolgd worden
B
Koning is niet verantwoordelijk voor politiek
C
Koning mag niets zeggen
D
Ministers zijn verantwoordelijk voor de koning

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Het districtenstelsel is?
A
de stemmen worden geteld en zetels verdeeld
B
de stemmen per provincie worden geteld en verdeeld
C
de stemmen van de confessionelen en liberalen worden geteld

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Met de nieuwe grondwet komt de macht bij het parlement te liggen. Dit noemen we een parlementair stelsel.
Dit parlement werd door burgers gekozen:
  • De Tweede Kamer werd elke 4 jaar door de burgers gekozen middels een districtenstelsel: elk gebied (district) in Nederland kiest 1 kamerlid.
  • De Eerste Kamer werd gekozen door de Provinciale Staten. Zij werden dus indirect gekozen.
§1.1
Koning en parlement
B
DeBoze burgers
De grondwet van 1848

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Nieuwe rechten parlement:
  • recht van amendement (wetsvoorstellen wijzigen)
  • recht van enquete (onderzoek instellen)

Nieuwe rechten (bescherming tegen de overheid) volk:
  • vrijheid van onderwijs
  • recht van vereniging
  • recht van vergadering
§1.1
Koning en parlement
B
DeBoze burgers
De grondwet van 1848

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

§1.1
Koning en parlement
B
DeBoze burgers
De grondwet van 1848

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel:
Je kan uitleggen dat de Luxemburgse kwestie duidelijk maakte dat het parlement in Nederland de macht had.
Begrippen:
Luxemburgse kwestie
§1.1
Koning en parlement
C
DeBoze burgers
De Luxemburgse kwestie

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

  • Het parlement had veel macht gekregen door de grondwet van 1848. 
  • Willem III kon dat moeilijk accepteren. 
  • Hij was in 1849 zijn vader opgevolgd. 
Leerdoel:
Je kan uitleggen dat de Luxemburgse kwestie duidelijk maakte dat het parlement in Nederland de macht had.
Begrippen:
Luxemburgse kwestie
§1.1
Koning en parlement
C
DeBoze burgers
De Luxemburgse kwestie

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

  • Pas in 1867 werd duidelijk dat de macht echt bij het parlement lag door de Luxemburgse Kwestie.
  • Deze ruzie ontstond toen bekend werd dat Willem III Luxemburg stiekem wilde verkopen.
  • Het parlement was boos over deze zelfstandige actie van de koning.
  • Door de ministeriële verantwoordelijkheid kon het parlement niet de koning aanpakken. Wel eisten ze het ontslag van de ministers. Uiteindelijk gebeurde dit.
  • De koning moest de macht van het parlement accepteren.

§1.1
Koning en parlement
C
DeBoze burgers
De Luxemburgse kwestie

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 21 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 22 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 23 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.