Woordsoorten H6 bw

timer
10:00
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:
Ik kan/weet:
  • bijwoorden herkennen.
  • onderscheid maken tussen bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 2 - Slide

Terugblik op zinsdelen
Schrijf op:
1. Wat is een bijwoordelijke bepaling (bwb)?
2. Geef 3 voorbeelden van een bwb van 1 woord.

Slide 3 - Slide

Over welk woord zeggen de onderstreepte woorden iets:
1. De zonnige dag maakt mij vrolijk.
2. Snel fietsen de leerlingen naar huis.
3. De geboekte vakantie komt dichterbij.
4. Er komt een nieuwe film met die ontzettend knappe filmster.

Slide 4 - Slide

Bijwoord
Wat denk jij dat een bijwoord is?
timer
1:00

Slide 5 - Slide

Bijwoord

Zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord. 

Bijvoorbeeld een:

- werkwoord

- ander bijwoord

- bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Slide

Bijwoord
Een bijwoord kan van alles aangeven:
  • Tijd: momenteel, nu, dagelijks, vandaag, morgen
  • Plaats: hier, overal
  • Tegenstelling: echter, toch
  • Reden/oorzaak: hierdoor, daardoor
  • (On)zekerheid: misschien, waarschijnlijk, sowieso, zeker
  • Ontkenning: niet, nooit

Slide 7 - Slide

Bijwoord
Let op:
Het bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord lijken op elkaar, maar zijn niet hetzelfde!

  • Bijvoeglijk naamwoord --> Zelfstandig naamwoord
  • Bijwoord --> Andere woordsoort(en)

Slide 8 - Slide

Het GROENE bankje staat op het gras.
groene = ?
A
voorzetsel
B
aanwijzend vnw
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Quiz

Het HELE groene bankje staat op het gras.
hele = ?
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 10 - Quiz

De trein rijdt SNEL.
snel = ?
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quiz

VANAVOND ga ik naar de film.
Vanavond = ?
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quiz

Hij is een bijzonder aardige jongen
Wat is het bijwoord in deze zin?
A
Hij
B
bijzonder
C
aardige
D
jongen

Slide 13 - Quiz

Maak de volgende vragen individueel in LessonUp.

Zodra je alle vragen hebt gemaakt, ga je naar de online omgeving van Nieuw Nederlands, H6 woordsoorten en maak je de 
startopdracht + opdracht 1, 2 en 4

Slide 14 - Slide

Op kinderen die van weglopen houden moet je goed letten.
A
op = voorzetsel van = voorzetsel
B
op = voorzetsel van = bijwoord
C
op = bijwoord van = voorzetsel
D
op = bijwoord van = bijwoord

Slide 15 - Quiz

Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij heeft haar tijdens haar feestje geweldige cadeaus gegeven.' 
A
haar
B
tijdens
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
cadeaus

Slide 16 - Quiz

Een bijwoord kan alleen iets zeggen over een ander bijwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Het weer was erg slecht vandaag.
A
erg is een bijwoord
B
erg is geen bijwoord

Slide 18 - Quiz

Morgen krijg je je zakgeld weer.
weer =
A
weer is een bijwoord
B
weer is geen bijwoord

Slide 19 - Quiz

Dat is een moeilijke opdracht.
Moeilijke =
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Bijwoord

Slide 20 - Quiz

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
bijzonder =
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quiz

De kat vangt SNEL muizen.
snel =
A
Bijwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quiz