In een zin staan altijd één of meer werkwoorden.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.
Zo herken je een werkwoord:
Een werkwoord kun je vervoegen. Je maakt er dan verschillende werkwoordsvormen van. Bijvoorbeeld:
hele werkwoord = krijgen: ik krijg, hij krijgt, wij krijgen, hij kreeg, wij kregen en zij hebben gekregen
hele werkwoord = opbellen: bel op, belt op, bellen op, belde op, belden op, opgebeld
Het geeft een tijd aan: tegenwoordige tijd of verleden tijd
Enkelvoud en meervoud.