Grammatica voornaamwoorden

Grammatica Test
Voornaamwoorden
1 / 16
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica Test
Voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

Vanavond ga IK naar de film.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel

Slide 2 - Quiz

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 3 - Quiz

Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno

Slide 4 - Quiz

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

Benoem het wederkerend vnw

Slide 6 - Slide

1. Vermaak je je een beetje bij je vrienden?

A
de eerste je
B
de tweede je
C
de derde je

Slide 7 - Quiz

2. Bas en Hidde nemen zich elke dag voor om niet te veel te kletsen tijdens mijn les.

A
zich
B
mijn

Slide 8 - Quiz

3. Francien verslikt zich in die enorme zuurtjes van jou.
A
zich
B
jou

Slide 9 - Quiz

4. Wij bemoeien ons niet met jouw zaken!
A
ons
B
jouw

Slide 10 - Quiz

5. Moet je je nog wassen?
A
eerste je
B
tweede je

Slide 11 - Quiz

Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt

Slide 12 - Quiz

Een bezittelijk voornaamwoord ...
A
zegt iets over een werkwoord
B
geeft aan wie iets doet
C
geeft aan hoe iemand zich voelt
D
geeft aan van wie iets is

Slide 13 - Quiz

Dit woord is het enige wederkerige voornaamwoord:
A
me
B
elkaar
C
zich
D
ons

Slide 14 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 15 - Quiz

Samengevat
- Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon of ding aan. 
- Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. 
- Het enige wederkerige voornaamwoord is: elkaar (soms geschreven als mekaar of elkander)
- Bij een wederkerend voornaamwoord keert het onderwerp in de zin weder (het komt terug). Het hangt van het onderwerp af, welk voornaamwoord je gebruikt. Ik schaam me en jullie schamen je.

Slide 16 - Slide