This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herhaling elektriciteit tot nu toe
Slide 1 - Slide
Een voltmeter meet:
timer
0:30
A
Spanning
B
Stroomsterkte
C
Elektriciteit
D
Energie
Slide 2 - Quiz
Wat is de eenheid van de stroomsterkte?
A
Volt
B
Spanning
C
Ampère
D
Elektriciteit
Slide 3 - Quiz
Wat is de spanning van de elektriciteit in onze huizen?
A
20.000 V
B
300 V
C
10.000 V
D
230 V
Slide 4 - Quiz
Een ampèremeter meet:
timer
0:30
A
Spanning
B
Stroomsterkte
C
Elektriciteit
D
Energie
Slide 5 - Quiz
Een materiaal dat elektriciteit goed kan doorgeven is een
A
geleider
B
isolator
Slide 6 - Quiz
Glas geleidt elektriciteit.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quiz
Sommige stoffen geleiden elektriciteit goed. Het zijn geleiders. Welke twee stoffen zijn geleiders?
A
glas en lood
B
plastic en rubber
C
rubber en lood
D
lood en ijzer
Slide 8 - Quiz
Ijzer geleidt elektriciteit.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quiz
Sommige stoffen geleiden elektriciteit slecht. Het zijn isolatoren. Welke twee stoffen zijn isolatoren?
A
Glas en rubber
B
Glas en lood
C
Aluminium en lood
D
Aluminium en rubber
Slide 10 - Quiz
Ook in de natuur kun je elektriciteit tegenkomen. Welk verschijnsel heeft met elektriciteit te maken?
A
de bliksemflitsen tijdens onweer
B
de donderslagen tijdens onweer
C
het licht van de zon
D
de warmte van de zon
Slide 11 - Quiz
8. De stroomkring moet ..... zijn om de elektriciteit door te kunnen geven.
A
open
B
gesloten
Slide 12 - Quiz
welk onderdeel levert elektriciteit?
A
stroomdraden
B
spanningsbron
C
lamp
D
schakelaar
Slide 13 - Quiz
14. Waarom zit er kunststof om elektriciteits-draden?
A
zorgt voor betere geleiding
B
zorgt voor een goede isolatie
C
zorgt voor een langere levensduur
D
zorgt voor minder warmte-ontwikkeling
Slide 14 - Quiz
15. Welke materialen geleiden elektriciteit niet?
A
Kunststof
B
Glas
C
Hout
D
Ijzer
Slide 15 - Quiz
Sommige stoffen geleiden elektriciteit slecht. Welke stof is een isolator?
A
aluminium
B
glas
C
koolstof
D
zout water
Slide 16 - Quiz
Wat meet je met een stroommeter
A
Spanning
B
Weerstand
C
Stroomsterkte
D
Vermogen
Slide 17 - Quiz
Lees de stroommeter af
A
2,8 A
B
0,28 A
C
0,028 A
Slide 18 - Quiz
Wat geeft de stroommeter aan?
A
4 A
B
4 V
C
0,4 A
D
0,4 I
Slide 19 - Quiz
Wat zal de stroommeter aangeven?
A
0.00 A
B
0.50 A
C
1.00 A
D
2.00 A
Slide 20 - Quiz
Wat geeft de stroommeter aan?
A
2 A
B
0,2 A
C
0,02 A
Slide 21 - Quiz
Kan de stroommeter ook aan de andere kant?
A
Ja, de stroomsterkte is daar hetzelfde
B
Nee, de stroomsterkte is daar anders
C
Nee, de stroommeter kan maar op 1 plek.
D
Ja, maar je meet dan een andere waarde
Slide 22 - Quiz
Wat is de aanwijzing van de stroommeter?
A
4 A
B
4 V
C
0,4 A
D
0,4 V
Slide 23 - Quiz
Is de stroommeter goed aangesloten?
A
Ja
B
Nee
Slide 24 - Quiz
Welke waarde geeft de stroommeter aan?
A
0,37 Ampère
B
2,8 Ampère
C
0,05 Ampère
D
0,028 Ampère
Slide 25 - Quiz
Hoeveel geeft de stroommeter aan?
A
36mA
B
3,6mA
C
3,3mA
D
3,8mA
Slide 26 - Quiz
Hoe schakel je een stroommeter?
A
Als onderdeel in de schakeling
B
Over een onderdeel
Slide 27 - Quiz
de stroommeter plaats je altijd
A
in serie
B
bij de batterij
C
maakt niet uit
D
parallel
Slide 28 - Quiz
Wat is het symbool (tekeningetje) voor een lampje in een schakelschema?
A
B
C
D
Slide 29 - Quiz
Wat vertelt een schakelschema over elektriciteit?
A
welke onderdelen je nodig hebt hoe je die met elkaar verbindt
B
welke symbolen er allemaal zijn van elektriciteit
C
een voorbeeld hoe je het moet tekenen
D
Hoe groot de stroomsterkte en spanning is
Slide 30 - Quiz
5. Schakelschema.
Welk symbool geeft de spanningsbron aan?
A
B
C
D
Slide 31 - Quiz
In schakelschema’s gebruik je symbolen om overzichtelijke tekeningen te maken. In het figuur zie je vijf symbolen. Welk symbool gebruik je voor een spanningsmeter?
A
Symbool 2
B
Symbool 3
C
Symbool 4
D
Symbool 5
Slide 32 - Quiz
Hiernaast zie je een symbool die gebruikt kan worden in een schakelschema. Wat stelt dit voor?
A
Een spanningsmeter
B
Een elektromotor
C
Een stroomsterktemeter
D
Een vermogenmeter
Slide 33 - Quiz
In een schakelschema worden symbolen gebruikt voor alle onderdelen. Welk onderdeel heeft dit symbool ?
A
een batterij
B
een draad
C
een lamp
D
een schakelaar
Slide 34 - Quiz
In schakelschema’s gebruik je symbolen om overzichtelijke tekeningen te maken. Hiernaast zie je vijf symbolen. Welk symbool gebruik je voor een schakelaar?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 35 - Quiz
Wat is het symbool (tekeningetje) voor een batterij in een schakelschema?