grammatica en spelling H3 2kg

 H3 2kg
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

 H3 2kg

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
lezen

grammatica, spelling en begrijpend lezen herhalen

Test jezelf maken

Slide 2 - Slide

onderwerp
Wie/wat + persoonsvorm


Het speeltuintje moet nodig worden verbouwd. 

Slide 3 - Slide

Wat is het onderwerp?
Ik verwacht elk moment een telefoontje.
A
Ik
B
verwacht
C
elk moment
D
een telefoontje

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Die armband wil ik heel graag kopen.
A
Die armband
B
wil
C
ik
D
kopen

Slide 5 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
alle ww uit de zin 
Let op scheidbare ww
te 

aan het

Ik had het je zo graag willen zeggen. 

Slide 6 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De juf is het lokaal aan het versieren.
A
is versieren
B
is
C
aan het versieren
D
is aan het versieren

Slide 7 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Hij biedt een nieuwe pen aan.
A
biedt een nieuwe pen aan
B
biedt
C
biedt aan
D
aan

Slide 8 - Quiz

lijdend voorwerp
Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Ik zag jou in de stad.
Kan je een pen pakken?

Slide 9 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?
In de Ikea heb ik een nieuwe stoel gezien.
A
Ikea
B
stoel
C
een nieuwe stoel
D
In de Ikea

Slide 10 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
De buurjongen heeft een grote boekenkast gekocht.
A
De buurjongen
B
heeft gekocht
C
een grote boekenkast
D
grote boekenkast

Slide 11 - Quiz

Meewerkend voorwerp
aan wie?
Voor wie? 
aan wat?
voor wat?
Ik vroeg haar of ze nog op vakantie ging.

Slide 12 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp?
Jan geeft de hond en de kat hun eten.
A
Jan
B
de hond en de kat
C
hun
D
de hond

Slide 13 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ik schonk de lieve buren een auto.
A
de lieve buren
B
ik
C
een auto
D
ik schonk

Slide 14 - Quiz

voltooid deelwoord
sterke ww -> en

zwakke ww -> d of t

Ik heb de rekening (betalen) ....
Ik ben naar huis (rijden) .....

Slide 15 - Slide

Ik heb de etui (pakken)........
A
pakt
B
gepakt
C
gepakd
D
pakte

Slide 16 - Quiz

Ik heb een heel stuk (rennen) ......
A
gerend
B
gerent
C
rende
D
rent

Slide 17 - Quiz

Het hele verhaal is (verdraaien).....
A
verdraait
B
verdraaid
C
verdraaien
D
verdrait

Slide 18 - Quiz

spelling
Afleidingen van landen/steden -> hoofdletter

Frankrijk -> Franse
Griekenland- > Griekse 


Slide 19 - Slide

Een (Denemarken) ...... vaas.
A
Deense
B
Dense
C
Denemarkense
D
deense

Slide 20 - Quiz

Dictee
Apotheek                          mediatheek
bibliotheek                       thuiskomen
enthousiast                     verticaal
restaurant
temperatuur
theorie
marathon



Slide 21 - Slide

Begrijpend lezen
Amuseren
Informeren
Activeren
Overtuigen

Slide 22 - Slide

signaalwoorden en tekstverbanden
opsomming
ook, verder, ten eerste
reden
want, omdat, daarom
tegenstelling
maar, daarentegen, toch
conclusie
dus, kortom
voorbeeld
bijvoorbeeld, zoals

Slide 23 - Slide

Ik ben te laat gekomen, maar hij was wel op tijd.
Wat is het verband?

A
reden
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
conclusie

Slide 24 - Quiz

Ik vind volleybal leuk, want ik houd van teamsporten.
Wat is het verband?
A
reden
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
conclusie

Slide 25 - Quiz

Ik zing en dans graag. Ook vind ik het leuk om te acteren.
Wat is het verband?
A
reden
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
opsomming

Slide 26 - Quiz

Aan de slag!
Maak een test jezelf.
Kies uit: 3.3 lezen, 3.5 woorden, 3.7 grammatica of 3.8 spelling

Slide 27 - Slide