2.1 Fictie, personages

2.1 Fictie, personages
Je bent rustig binnengekomen
Je kiest een voor jezelf fijne en goede plek
Je trekt je jas uit/petten af
Je doet je oortjes uit
Je telefoon is niet zichtbaar
Je pakt je laptop voor je
Als de timer gestopt is, ben je ingelogd in lessonup, code rechts op het bord
timer
2:00
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2.1 Fictie, personages
Je bent rustig binnengekomen
Je kiest een voor jezelf fijne en goede plek
Je trekt je jas uit/petten af
Je doet je oortjes uit
Je telefoon is niet zichtbaar
Je pakt je laptop voor je
Als de timer gestopt is, ben je ingelogd in lessonup, code rechts op het bord
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Lesplanning
korte herhaling fictie - non fictie
uitleg personages
maken opdrachten 1 t/m 6

Slide 2 - Slide

Fictie
Dit zijn verhalen die de schrijver heeft verzonnen. 
Het doel van fictie is amuseren. Daardoor kun je bijvoorbeeld even helemaal wegdromen bij een verhaal, aan het denken worden gezet of je voorstellen hoe het is om iemand anders te zijn.

Slide 3 - Slide

Fictie en non-fictie
Verhalen kunnen verzonnen zijn. Deze verhalen noem je fictie.
Bijvoorbeeld sprookjes of science fiction.

Verhalen kunnen ook echt gebeurd zijn. Dat noem je non-fictie.
Nieuwsberichten en reisverslagen zijn voorbeelden van non-fictie

Slide 4 - Slide

Fictie
Wat is fictie?
A
Verzonnen verhalen
B
Biografie
C
Informatieve verhalen
D
Autobiografie

Slide 5 - Quiz

fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 6 - Quiz


Fictie of 
non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 7 - Quiz


Fictie of non-fictie?
Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 8 - Quiz


Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non fictie

Slide 9 - Quiz

Personages
Over een hoofdpersoon kom je te weten:
• wat hij denkt en voelt;
• wat zijn karaktereigenschappen zijn.

Hoofdpersonen hebben meer karaktereigenschappen waardoor ze niet telkens op dezelfde manier reageren. Vaak veranderen ze door de gebeurtenissen: ze maken een karakterontwikkeling door. Het zijn round characters.

Over bijpersonen krijg je veel minder informatie. Van bijpersonen krijg je meestal geen gedachten en gevoelens te lezen. Bijpersonen veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar. Het zijn flat characters.

Slide 10 - Slide

Hoofdpersoon

  • Over de hoofdpersoon weet je het meest.
  • Je weet wat de hoofdpersoon voelt en denkt.
  • Je beleeft het verhaal vanuit de hoofdpersoon.
  • De hoofdpersoon heeft een opdracht/probleem.



Slide 11 - Slide

Hoofdpersoon - boekopdracht
Wie is de hoofdpersoon? 
Wat weet je over de hoofdpersoon?
- man / vrouw
- leeftijd
- karaktereigenschappen (nieuwsgierig, stil, initiatiefrijk, verlegen, etc.)
- waar / met wie woont hij/zij?

Slide 12 - Slide

Opdracht
We gaan aan de slag met personages. We lezen gezamenlijk een fragment uit Quotum. Neem hiervoor opdr. 2 van 2.1 fictie voor je.
Hierna maak je opdr. 3 t/m 6.

Dinsdag 4 feb: af: 2.1 opdr. 2 t/m 6
Klaar: lees in je leesboek. Nog geen leesboek uitgekozen? Ga daar mee aan de slag. 


Slide 13 - Slide

Leg 2 dingen uit:
1. Wat is het verschil tussen fictie en non-fictie?
2. Waaraan herken je een hoofdpersoon?

Slide 14 - Open question