HA1: aanwijzend en vragend voornaamwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

Grammatica

Aanwijzend en vragend voornaamwoord

Doel

Ik weet wat het aanwijzend en vragend voornaamwoord is

Ik kan verschillende woordsoorten in de zin benoemen

Aanwijzend voornaamwoord

- Wijst een mens, dier of ding aan

- Deze, die, dit, dat, zulke, zo'n, dergelijke, zelf, hetzelfde, dezelfde

- Kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar ook alleen

Voorbeeld:

Ik hou niet van die grapjes

Weet jij wie zo'n prachtige foto aan de muur heeft hangen?

Zulke opmerkingen ben ik niet van je gewend

Vragend voornaamwoord

- StaaT meestal aan het begin van een vraag

- Wie, wat, welke, wat voor (een)

- Let op: wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerdergenoemd woord

- Waar, waarheen, wanneer en hoe zijn geen vragende voornaamwoorden

Voorbeelden:

Wie van jullie wil even boodschappen doen?

Wat heb jij gisteren gedaan?

Naar welke film heb je gisteren gekeken?

Even oefenen

Deze fiets vind ik mooier

1. Vragend voornaamwoord
2. Aanwijzend voornaamwoord
3. Andere woordsoort

Wie is daar aan de deur?

1. Vragend voornaamwoord
2. Aanwijzend voornaamwoord
3. Ander voornaamwoord

Dat is dat meisje met wie ik ga trouwen
wie =

1. Vragend voornaamwoord
2. Aanwijzend voornaamwoord
3. Andere woordsoort

Die lieve oma ook altijd!

1. Vragend voornaamwoord
2. Aanwijzend voornaamwoord
3. Andere woordsoort

Wanneer ga jij je toets Duits maken?

1. Vragend voornaamwoord
2. Aanwijzend voornaamwoord
3. Andere woordsoort

En nu alles door elkaar...

Bepaald lidwoord, onbepaald lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord, aanwijzend voornaamwoord, vragend voornaamwoord

Daar loopt een klein meisje
een=

1. bepaald lidwoord
2. onbepaald lidwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. zelfstandig naamwoord

Mijn familie heeft een vakantiehuisje in Madrid
familie =

1. bepaald lidwoord
2. onbepaald lidwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. zelfstandig naamwoord

Mijn familie heeft een vakantiehuisje in Madrid
een =

1. bepaald lidwoord
2. onbepaald lidwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. zelfstandig naamwoord

Dat artikel over inbraken vind ik wel interessant
dat =

1. aanwijzend voornaamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. zelfstandig werkwoord

Dat artikel over inbraken vind ik wel interessant
inbraken =

1. aanwijzend voornaamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. zelfstandig werkwoord

Dat artikel over inbraken vind ik wel interessant
vind =

1. aanwijzend voornaamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. zelfstandig werkwoord

Waarom gaat deze Nederlandse vestiging sluiten?
gaat =

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. hulpwerkwoord
4. zelfstandig werkwoord

Waarom gaat deze Nederlandse vestiging sluiten?
Nederlandse =

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. hulpwerkwoord
4. zelfstandig werkwoord

Waarom gaat deze Nederlandse vestiging sluiten?
vestiging =

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. hulpwerkwoord
4. zelfstandig werkwoord

Waarom gaat deze Nederlandse vestiging sluiten?
sluiten =

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. hulpwerkwoord
4. zelfstandig werkwoord

Wat vind je nog lastig?

1. aanwijzend voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. andere woordsoorten
4. ik vind alles makkelijk