20230508 VEZO321AK niveau 3 leerjaar 2 woordsoorten

Nederlands
VEZO321AK
Maandag 08 mei 2023
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands
VEZO321AK
Maandag 08 mei 2023

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Planning VEZO321AK

  • 11 januari 2023: luisteren 1v2: signaalwoorden, beeldspraak, woordbetekenis
  • 18 januari 2023: luisteren 2v2: signaalwoorden en woordraadstrategie
  • 25 januari 2023: betekenissen: spreekwoorden
  • 06 februari 2023: betekenissen: aaneenschrijven
  • 13 februari 2023: spelling – meervoudsvormen
  • 13 maart 2023: spelling – hoofdletters
  • 08 mei 2023: woordsoorten
  • 15 mei 2023: TOETS SPELLING








Slide 3 - Slide

08-05: Lesdoelen 
  • Woordsoorten.

Slide 4 - Slide

Lidwoorden
Er zijn maar drie lidwoorden: de, het, een.
  1. De (bepaald lidwoord)
  2. Het (bepaald lidwoord)
  3. Een (onbepaald lidwoord)

Kenmerk: Lidwoorden horen altijd bij een zelfstandig naamwoord.

Voorbeeld:
De jongen en het meisje gaan naar een feest.

Slide 5 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een naam voor een plant, dier, ding of gevoel.

Kenmerk: Er kan altijd een lidwoord voor staan.


Ze worden verdeeld in de-woorden (mannelijk of vrouwelijk)
                                                het- woorden (onzijdig)
Voorbeeld: 
Waar loopt die oude man met zijn twee honden?
Hij loopt over de weg en het gras.
 

Slide 6 - Slide

Bijvoegelijk naamwoord
Dat voegt iets bij aan het zelfstandig naamwoord. 

 De auto - De grijze auto - De kleine, grijze auto - De kleine, vieze, grijze auto- De kleine, vieze, oude, grijze auto

Voorbeeld:
Waar loopt die oude man met zijn twee honden?

Slide 7 - Slide

Voorzetsel
Een voorzetsel kun je voor een ander woord zetten. Het geeft een plaats of een tijd aan.

Voorbeeld:
Tijdens de lessen kijk ik naar het bord.

Slide 8 - Slide

Bijwoord
Een bijwoord geeft je meer informatie over een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord.

Voorbeeld:
Job rent snel weg van de hele hoge vlammen.

Slide 9 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het ...
A
gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
C
onderwerp
D
zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quiz

Ze zal na de vakantie voor de zoveelste keer aan haar studie beginnen.
Wat is het voor?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bijwoord
D
telwoord

Slide 11 - Quiz

Ze zal na de vakantie voor de zoveelste keer aan haar studie beginnen.
Wat is het zoveelste?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bijwoord
D
telwoord

Slide 12 - Quiz

Het is een hele dure jas.
Wat is 'jas'?
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 13 - Quiz

Het is een hele dure jas.
Wat is 'hele'?
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 14 - Quiz

Mijn tante blijkt vorige week oma geworden te zijn.
Wat is het koppelwerkwoord?
A
blijkt
B
geworden
C
zijn

Slide 15 - Quiz

Paul wil biefstuk eten en hij wil tv kijken.
Wat is 'en' ?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
voegwoord
D
bijwoord

Slide 16 - Quiz

De wafels met stroop zijn lekker.
Wat is 'lekker'?
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz

De wafels met stroop zijn lekker.
Wat is 'lekker'?
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quiz

08-05: Zelfwerktijd: woordsoorten
Studiemeter > 
Lesmateriaal > 
ViaStarttaal Online > 
2F >  
Grammatica > 
Woordsoorten >
oefening 1 t/m 5 + deeltoets
 
                                                                                                           
  
                          
              








timer
30:00

Slide 19 - Slide

08-05: Terugblik
  • Woordsoorten.

Slide 20 - Slide