Toets elektriciteit Nova Klas 2

Toets elektriciteit

2e klas hoofdstuk  4 
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Toets elektriciteit

2e klas hoofdstuk  4 

Slide 1 - Slide

Wat is de eenheid van spanning?
A
Ampère
B
Volt
C
Ohm
D
Watt

Slide 2 - Quiz

Maakt het uit waar je de stroomsterkte meet?
A
Ja, voor het lampje is die het hoogst
B
Ja, na het lampje is die het hoogst
C
ja, maar je weet niet waar die het hoogste is
D
nee, de stroomsterkte is overal even groot

Slide 3 - Quiz

Voorbeelden van spanningsbronnen zijn ....
A
batterij, dynamo, spoel
B
dynamo, elektromagneet, zonnecel
C
batterij, dynamo, zonnecel
D
batterij, zonnecel, elektromagneet

Slide 4 - Quiz

Wat is de spanning?

A
0V
B
6V
C
18V
D
36V

Slide 5 - Quiz

Ampère staat voor
A
spanning
B
druk
C
stroomsterkte
D
vermogen

Slide 6 - Quiz

Wat geeft dit symbool aan?
A
Voltmeter
B
Amperemeter
C
Lampje
D
Schakelaar

Slide 7 - Quiz



A
1. kruis en 2. ongeveer
B
1. lampje en 2. ongeveer
C
1. lampje en 2. batterij
D
1. kruis en 2. batterij

Slide 8 - Quiz

Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 5 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje

Slide 9 - Quiz

Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 6 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje

Slide 10 - Quiz

Op de afbeelding zie je een....
A
Zekering
B
Schakelaar
C
Lampje
D
Weerstand

Slide 11 - Quiz

Hoe gaat het?
- Er zit een bepaalde tijd aan sommige vragen, let daar goed op!
- Zorg dat je zo compleet mogelijk alles invult

Slide 12 - Slide

Welk van de volgende stoffen is GEEN isolator?
A
Lucht
B
Plastic
C
Rubber
D
Lood

Slide 13 - Quiz

Een schakelaar kun je op meerdere plekken gebruiken in een stroomkring om de stroomkring te onderbreken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Is de spanning voor en na de lamp hetzelfde?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Met een .........(1) kun je de stroomsterkte meten.
Met een ........(2) kun je de spanning meten.
Geef aan wat er bij elk cijfer moet komen te staan.

Slide 16 - Open question

Sleep de symbolen bij het juiste woord.
Spanning
Stroomsterkte
Vermogen
U
I
V
W
P
A

Slide 17 - Drag question

Hiernaast zie je het typeplaatje van een apparaat.
Bereken het vermogen.
Formule: P = U x I

Slide 18 - Open question

Laat zien dat de mixer een stroomsterkte heeft van ongeveer 0,45 A en de stofzuiger een stroomsterkte van ongeveer 2,75 A.
Gebruik de formule P = U x I

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Drag question

Welk antwoord is GEEN spanningsbron?
A
schakelaar
B
batterij
C
dynamo
D
generator

Slide 21 - Quiz

Welke energiebron is een duurzame energiebron?
A
Kolencentrale
B
Dieselaggregaat
C
Houtoven
D
Windturbine

Slide 22 - Quiz

Hoe heet een stof die elektrische stroom niet door laat?
A
isolator
B
koper
C
halfgeleider
D
geleider

Slide 23 - Quiz

Als de schakelaar gesloten wordt is er sprake van.......
A
een verbroken stroomkring
B
een lamp die uit gaat
C
een gesloten stroomkring
D
een lamp die geen licht geeft

Slide 24 - Quiz

Sommige stoffen geleiden elektriciteit slecht. Welke stof is een isolator?
A
aluminium
B
glas
C
koolstof
D
zout water

Slide 25 - Quiz

Elk onderdeel in een stroomkring heeft een eigen functie. Wat is de functie van de batterij?
A
levert energie
B
meet de energie in een stroomkring
C
vervoert energie
D
zet energie om in warmte

Slide 26 - Quiz

Wat is de eenheid van stroomsterkte?
A
Ampere (A)
B
Volt (V)
C
Watt(W)

Slide 27 - Quiz

Vier batterijen van 6 V worden in serie geschakeld. Dit levert een spanning op van:
A
1,5V
B
6V
C
12V
D
24V

Slide 28 - Quiz

Jeroen sluit een lampje van 3V op een spanningsbron van 12V. Wat gebeurt er?
A
lampje zal doorbranden
B
lampje zal fel branden
C
lampje zal niet branden
D
lampje zal zwak branden

Slide 29 - Quiz

Wat uitspraak over een parallelschakeling is waar?
A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit
B
de stroomsterkte is overal evengroot
C
er komen geen vertakkingen voor
D
je kunt elk lampje afzonderlijk aan zetten

Slide 30 - Quiz

Welke uitspraken over deze schakelingen is waar?
A
Het zijn allebei parallel schakelingen
B
Het zijn allebei serieschakelingen
C
bovenste is parallel en onderste is serie
D
bovenste is serie en onderste is parallel

Slide 31 - Quiz

In deze schakeling draait Carlo lampje 2 los. Wat gebeurt er met de andere lampjes?
A
lampje 1 gaat uit en 3 blijft branden
B
lampje 1 blijft branden en 3 gaat uit
C
lampje 1 en 3 blijven branden
D
lampje 1 en 3 gaan allebei uit

Slide 32 - Quiz

Welk nummer stelt een spanningsmeter voor?
A
1
B
2
C
3
D
5

Slide 33 - Quiz

Het vermogen van een apparaat kun uitrekenen met de formule:
A
vermogen=spanning + stroomsterkte
B
vermogen= spanning : stroomsterkte
C
vermogen= spanning X stroomsterkte
D
vermorgen= spanning-stroomstekte

Slide 34 - Quiz

5mA=
A
5000A
B
50A
C
0,005A
D
0,5A

Slide 35 - Quiz

452 mA=
A
0,452A
B
45200A
C
4,52A
D
4520A

Slide 36 - Quiz

5,75 A=
A
57,5 mA
B
5750 mA
C
0,575 mA
D
0,00575 mA

Slide 37 - Quiz

0,85 A =
A
85 mA
B
0,0085 mA
C
850 mA
D
0,085 mA

Slide 38 - Quiz

Welk symbolen zijn hier weergegeven?
A
Dynamo, schakelaar en een lamp
B
Batterij, schakelaar en een lamp
C
Batterij, drukknopje en een lamp
D
Batterij, schakelaar en een motor

Slide 39 - Quiz

Op welke manier zijn deze 5 lampen geschakeld?

Slide 40 - Open question

Welk antwoord is juist?
A
Als bij de serie schakeling 1 lamp stuk gaat blijven de andere lampen branden
B
Als bij de parallel schakeling 1 lamp stuk gaat blijven de andere lampen branden
C
Als bij de serie schakeling 2 lampen stuk gaat blijven de andere lampen branden
D
Als bij de parallel schakeling 1 lamp stuk gaat gaan de andere lampen uit

Slide 41 - Quiz

Gegeven: spanning = 230 V en de
stroomsterkte = 0,5 A
Gevraagd: Met welke formule kan ik het vermogen uitrekenen en wat is het juiste antwoord?
A
P = UxI P = 115W
B
P = U : I P = 460W
C
P = I : U P = 0,02W
D
P = U - I P = 229,5W

Slide 42 - Quiz

In figuur zie je verschillende schakelingen met een lamp en batterij. In welke schakelingen brandt het lampje niet en
leg uit waarom de lampjes niet branden?

Slide 43 - Open question

Hoe hoog is de netspanning in huis?
A
230 V gelijkspanning
B
12 V wisselspanning
C
115 V gelijkspanning
D
230 V wisselspanning

Slide 44 - Quiz

Bij een techniekles raakt een leerling een kapotte elektriciteitsdraad aan en komt onder stroom te staan. Doordat zijn vingers verkrampen kan hij de draad niet loslaten.
Wat moet je als eerste doen?
A
Met de noodknop de elektriciteit uitschakelen.
B
De elektriciteitsdraad uit zijn hand lostrekken.
C
De docent zoeken.
D
Een brandblusser halen.

Slide 45 - Quiz

Welke schakelaars moet ik sluiten om de lampen in A en B te laten branden? Er zijn meerdere mogelijkheden!

Slide 46 - Open question

Op een verlengsnoer kan maximaal 1A stroom, Marije wil de volgende apparaten aansluiten: televisie 540mA, dvd speler 350 mA, computer 125 mA, en een bureaulamp 250 mA
Laat met een berekening zien of dit kan

Slide 47 - Open question

Reken het vermogen uit van hetvolgende apparaat: spanning=230V en stroomsterkte is 0,5 A

Slide 48 - Open question

Teken van de volgende schakeling een schema en lever in als foto: Jeroen schakelt vier lampjes parallel op een batterij , met schakelaar 1 kunnen alle lampjes aan en uit, met schakelaar 2 kunnen 2 lampjes aan of uit.

Slide 49 - Open question

EINDE

Slide 50 - Slide