17 juni- FT. Woordenschat

17 juni- FT. Woordenschat
Wat gaan we doen vandaag?:
  • Theorie woordenschat 1.1 t/m 1.4
  • Zelfstandig werken: opdrachten maken Woordenschat op papier
  • Toets Nu Nederlands- Woordenschat 1.1 t/m 1.4 
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

17 juni- FT. Woordenschat
Wat gaan we doen vandaag?:
  • Theorie woordenschat 1.1 t/m 1.4
  • Zelfstandig werken: opdrachten maken Woordenschat op papier
  • Toets Nu Nederlands- Woordenschat 1.1 t/m 1.4 

Slide 1 - Slide

1.1 Betekenis afleiden uit de tekst
"De betekenis van een woord dat je niet kent, afleiden uit de tekst waarin het wordt gebruikt."
Tips:
  • lees de hele zin waarin het woord staat
  • controleer of er in de tekst een synoniem, omschrijving, tegenstelling of voorbeeld staat
  • let op afbeeldingen


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

1.2 Betekenis afleiden uit een woord
"De betekenis van een woord dat je niet kent, afleiden uit het woord zelf"
Tips:
  • bestaat het woord uit meerdere woorden en ken je de betekenis van een deel van het woord
  • staan er voor- of achtervoegsels bij een woord dat je kent
  • lijkt het onbekende woord op een woord dat je wel kent


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

1.3 Betekenis opzoeken
"De betekenis van een woord dat je niet kent, opzoeken in een (online) woordenboek". 
Tips:
  • typ het woord in een zoekmachine zoals Google
  • typ eventueel betekenis erachter
  • kies een betrouwbare site, zoals:
vandale.nl, woorden.org, ensie.nl
  • kies de betekenis die in de tekst past

Slide 6 - Slide

1.4 Figuurlijk taalgebruik
  • woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn
  • uit de rest van de zin of tekst kun je opmaken of iets letterlijk of figuurlijk is bedoeld
  • begrijp je het figuurlijk taalgebruik niet, typ de uitdrukking of deel daarvan in een zoekmachine en kies een betrouwbare woordenboeksite (bijvoorbeeld vandale of ensie)

Slide 7 - Slide

Welke betekenis is juist?
Bart en Nicole zetten de bloemetjes buiten.


A. Bart en Nicole geven aankomend weekend alweer een wild feestje.
B. Bart en Nicole zetten de plantjes die ze bij het tuincentrum hebben gekocht, in de tuin.

Slide 8 - Slide

Zelfstandig werken
De opdrachten worden uitgedeeld, nadien bespreken we er een aantal. 
Maken opdrachten: 
1.1: 9 van opdracht 4, opdracht 5
1.2: opdracht 1 en 2
1.3: opdracht 4
1.4: opdracht 1 en 2. 

Slide 9 - Slide

Toets woordenschat
  • De toets staat klaar in NU Nederlands 

Slide 10 - Slide