*Herhaling Woordenschat + Spelling vwo 2

Welkom 2vf
Vandaag: 

Herhaling spelling H5



1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom 2vf
Vandaag: 

Herhaling spelling H5



Slide 1 - Slide

Leren voor de toets
Woordenschat

Blz. 144-147:
- De betekenis van de Bijbels en mythologische uitdrukkingen van de startopdracht en opdracht 1
- De betekenis van de woorden van opdracht 3
Blz. 164-177:
- Leer de oude naamvallen van de startopdracht, opdracht 1 en 2
- Leer de betekenis van de woorden van opdracht 4
 








Slide 2 - Slide

Leren voor de toets
Blz. 124-125:
- Leer de theorie heel goed --> je moet de regels uit kunnen leggen
- Je krijgt een opdracht als opdracht 3 en 4, maar dan met andere woorden
Blz. 126-127:
- Leer de theorie goed
- Je krijgt een opdracht als opdracht 2 en 5, maar dan met andere zinnen en andere werkwoorden
Blz. 154-155:
- Leer de theorie goed
- Je krijgt een opdracht waarbij je de woorden die met een hoofdletter geschreven moeten worden, moet noteren
- Je krijgt een opdracht zoals opdracht 3 en 4, maar dan met andere zinnen.
Blz. 156-157:
- Leer de theorie heel goed
- Je krijgt een opdracht zoals opdracht 1 en 4, maar dan met andere zinnen en andere werkwoorden

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Een ander woord voor 'zwam' is:
A
paddestoel
B
paddenstoel

Slide 5 - Quiz

Een prik in je rug is een:
A
ruggeprik
B
ruggenprik

Slide 6 - Quiz

Het schijnsel van de maan noemen we:
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 7 - Quiz

Een stroom van gedachten is een:
A
gedachtestroom
B
gedachtenstroom

Slide 8 - Quiz

Iemand die groente verkoopt, noemen we een:
A
groenteman
B
groentenman

Slide 9 - Quiz

Een blind eindigende zak van de dikke darm noemen we:
A
blindedarm
B
blindendarm

Slide 10 - Quiz

Het huis ........... (branden, verleden tijd) gisteren helemaal af.
A
brande
B
branden
C
brandde
D
brandden

Slide 11 - Quiz

Wij .......... (wachten, verleden tijd) vorige week zo lang op die trein.
A
wachten
B
wachte
C
wachtte
D
wachtten

Slide 12 - Quiz

Hij .... (vluchten, verleden tijd) snel weg toen hij haar zag.
A
vluchte
B
vluchtte
C
vluchtten
D
vluchten

Slide 13 - Quiz

De ... (bekladden) muur werd grondig schoongemaakt.
A
beklade
B
bekladde
C
bekladen
D
bekladden

Slide 14 - Quiz

Welke opmerking past bij jou?
Ik snap het
Ik heb nog meer oefening nodig
HELP!

Slide 15 - Poll

Aan de slag
Lees de theorie op bladzijde 154 nog even goed door en maak opdracht 3 en 4 opnieuw.

Doe dit online! 
timer
15:00

Slide 16 - Slide

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 17 - Quiz

Met of zonder hoofdletters?
A
havo
B
HAVO

Slide 18 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
aardrijkskunde
B
Aardrijkskunde

Slide 19 - Quiz

Wat is juist?
A
Marianne Van Dijken
B
mevrouw Van Dijken
C
mevrouw van Dijken
D
mevrouw Van Dijken-van der Graaf

Slide 20 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 21 - Quiz

Met of zonder hoofdletter?
A
vmbo
B
VMBO

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
engelse drop
B
Engelse drop

Slide 23 - Quiz

Hoe schrijf je deze naam goed?
mevrouw h. de jong

Slide 24 - Open question

"Sara zei:" Ik heb een super
vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quiz

Schrijf deze zin met alle leestekens en hoofdletters:
hij zei in mei leggen alle vogels een ei

Slide 26 - Open question

Welke is goed?
A
Met Pinksteren ben je vrij op maandag: Pinkstermaandag
B
Met pinksteren ben je vrij op maandag: Pinkstermaandag
C
Met pinksteren ben je vrij op maandag: pinkstermaandag
D
Met Pinksteren ben je vrij op maandag: pinkstermaandag

Slide 27 - Quiz

Aanhalingstekens of niet?
Joep zei dat hij moe was
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 28 - Quiz

Aanhalingsteken of niet?
Maria denkt: ik wil daar ook graag bij zijn.
A
wel
B
niet

Slide 29 - Quiz

Staan de aanhalingstekens juist?
Schijf je 'boekentas' of 'boeketas'?
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quiz

Staan de aanhalingstekens goed?

'Dat vind ik stom', zei Marie.
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quiz