Les 2h4, 20.01.2023

Welkom bij het vak Nederlands
  • Telefoon in de tas
  • We gaan direct op onze eigen plek zitten
  • Niet naar de wc tijdens de les, alleen bij hoge nood
  • Stil is ook stil.  Steek je hand wanneer je wat wilt vragen
  • Zitten volgens plattegrond (mits aanwezig) 
  • Luisteren naar elkaar als iemand anders aan het woord is 
  • Luisteren naar de docent als de docent aan het woord is



1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij het vak Nederlands
  • Telefoon in de tas
  • We gaan direct op onze eigen plek zitten
  • Niet naar de wc tijdens de les, alleen bij hoge nood
  • Stil is ook stil.  Steek je hand wanneer je wat wilt vragen
  • Zitten volgens plattegrond (mits aanwezig) 
  • Luisteren naar elkaar als iemand anders aan het woord is 
  • Luisteren naar de docent als de docent aan het woord is



Slide 1 - Slide

Even checken: 
Wat moet je verplicht meenemen voor iedere les:

  • Lesboek en leesboek 
  • Laptop 
  • Schrift
  • Pen

Slide 2 - Slide

Vandaag
  • Stillezen 
  • Kennis opfrissen 
  • Dinsdag SO over zinsdelen
  • Uitleg weektaak (it's Learning)
  • Aan de slag. Maak dan opdracht 6, 7, 9, 11, 12 (blz. 74-77)
  • Oefenen woordsoorten online (zie planner)
  • Extra opdracht woordsoort

Slide 3 - Slide

Pak je boek  en begin met lezen. Geen leesboek mee? Dan krijg je een vervangende opdracht en zet ik dit in somtoday. 
Lekker lezen 
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Wat leer je deze les?

1.  Ik kan de volgende woordsoorten benoemen: lw, znw, bnw, vz, hww, zww, pers. vnw en bez.bnw. 
2. Ik kan de nieuwgeleerde woordsoorten benoemen: vr.vnw., aanw.vnw, betr.vnw, onbep.vnw, wdkd.vnw en wdkg.vnw. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Woordsoorten benoemen. |
Hoe moest dat ook alweer?
 




Slide 7 - Slide

vul het woord in:
1. Begin ........maand kon iedereen zich vrijwillig opgeven voor het feestje.
2. Vinden jullie ....of....het mooiste doelpunt van het seizoen?
3. Meer dan 20 van de 100 grienden(vogels) die strandden op de kus van Nieuw-Zeeland zijn overleden. ..............meldt de Telegraaf. 

timer
5:00

Slide 8 - Slide

antwoorden:
1. Begin deze/die maand kon iedereen zich vrijwillig opgeven voor het feestje.
2. Vinden jullie dit of dat het mooiste doelpunt van het seizoen?
3. Meer dan 20 van de 100 grienden(vogels) die strandden op de kus van Nieuw-Zeeland zijn overleden. Dit/dat meldt de Telegraaf.

Slide 9 - Slide

Aan de slag 
Heb je de juiste antwoorden gegeven? Maak dan opdracht 6, 7, 9, 11, 12 (blz. 74-77)

- Extra opdracht woordsoorten
- Oefenen zinsdelen online (zie planner)

Zijn de verschillende voornaamwoorden je niet duidelijk? Doe dan mee met de instructie en maak aantekeningen in je schrift 



Slide 10 - Slide

aanwijzend vnw.
meest gebruikte zijn: deze,die, dat, zulke, zo'n en dergelijke

de woorden dat en die zijn aanwijzende voornaamwoorden als je ze in een zin kunt vervangen door dit of deze 

aanw.vnw. hoort altijd bij een znw, staat dat er niet bij dan moet je erbij kunnen denken

Slide 11 - Slide

aanwijzend vnw
enkelvoud de-woorden                                meervoud 
deze > dichtbij                                                  deze > dichtbij 
die > verderop                                                   die > verderop

Het-woorden:
dit > dichtbij
dat > verderop

Slide 12 - Slide

vragend voornaamwoord
vier vr.vnw. > wie, wat, welk(e), wat (voor een)

staat het midden in de zin en maak je een vragende zin dan staat het vr.vnw. vooraan in de zin

Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen?
Wie komt er morgen op je verjaardag?

Slide 13 - Slide

betrekkelijk vnw
verwijswoord die, dat, wat en wie.

staat achter woord of woordgroepje waar het naar verwijst

het woord of woordgroepje waarnaar verwezen wordt noemen we antecedent

Slide 14 - Slide

aanw.vnw of betrek.vnw?
1. Kun je mij dat boek even geven?
2. Het boek, dat erg interessant is, lees ik 

Slide 15 - Slide

onbepaald vnw.
verwijst vaag naar iets of iemand
iets, niets, niemand, iemand, alles, men, wat (is iets), elke, ieder(een)

1. Weet jij of we wat (iets) moeten laten weten?
2. Niemand wil iets van mij aannemen. 

Slide 16 - Slide

wederkerend vnw.
Wederkerend voornaamwoord komt altijd voor in combinatie met een wederkerend werkwoord: Zich aanpassen, zich verzetten, zich vergissen

Het wederkerend voornaamwoord verwijst bijna altijd terug naar het onderwerp van de zin: Je verwijst naar jij, zich verwijst naar bijvoorbeeld mijn vriendin

Slide 17 - Slide

Enkelvoud


Ik naar me (Ik was me)
Je naar je (Je schaamt je)
Hij/zij/het naar zich (schaamt zich)
Meervoud


Wij naar ons (wij schamen ons)
Jullie naar je (jullie schamen je)
Zij naar zich (Zij schamen zich)


Slide 18 - Slide

wederkerig vnw.

Elkaar
Elkander
Mekaar


Die mensen willen elkaar niet te veel plagen.

Slide 19 - Slide

Evaluatie 
  1. Heb je de woordsoorten opgefrist?
  2. Welk onderdeel heeft nog wat extra aandacht nodig? Hoe ga je dat aanpakken?
  3. Wat heb je nodig om je taak voor de volgende les te doen?

Nog vragen? 

Dinsdag  SO zinsdelen blok 1 en 2 



Slide 20 - Slide

Evaluatie 
  1. Welke woordsoorten ken je? 
  2. Welke woordsoorten hebben nog wat extra aandacht nodig?  
  3. Het huiswerk voor de volgende les: 
Maken:Opdr. 6, 7, 9, 11, 12 (blz. 74-77)
- Extra opdracht woordsoortenopdracht 4 (blz 20)
Oefenen woordsoorten  online (zie planner)

Nog vragen? 



Slide 21 - Slide

Huiswerk voor de volgende les
Leren voor de SO van dinsdag over zinsdelen 

Maken:Opdr. 6, 7, 9, 11, 12 (blz. 74-77)
- Extra opdracht woordsoortenopdracht 4 (blz 20)
- Leren woordsoorten 
(zie theorie grammatica zinsdelen en woordsoorten op It's Learning (bij vorige week) 
Oefenen woordsoorten online (zie planner)

Leesboek, niveau C of D mee. Geen boek mee? Tekst lezen + opdracht. 

Tot de volgende les en een fijne dag!

Slide 22 - Slide