Les 2h3, 19.01.2023

Telefoon in de tas, pak je spullen en begin met lezen.
Deadline 2e boek uit op 29-01-2023.

Welkom klas 2 
timer
10:00
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Telefoon in de tas, pak je spullen en begin met lezen.
Deadline 2e boek uit op 29-01-2023.

Welkom klas 2 
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Stillezen 
  • Clusteruur extra uitleg zinsdelen
  • Uitleg weektaak (it's Learning)
  • Verlengde instructie/zelfstandig   werken
  • Aan de slag 
  • evaluatie

Slide 2 - Slide

Deze les
deadline boek 29 januari (zondag)
volgende week 5 februari inleveren opdracht bij boek
vorige les: wat heb je geleerd?
lesdoel was:
- Ik kan de volgende zinsdelen benoemen: wwg, ond, lv, mv, bwb, bvb en bijst.

volgende week maandag 23 januari so zinsdelen



Slide 3 - Slide

vervolg deze les
weektaak en lesdoelen deze week:

- Ik kan de volgende woordsoorten benoemen: lw, znw, bnw, vz, hww, zww, pers. vnw en bez.vnw.

- Ik kan de nieuwgeleerde woordsoorten benoemen: vr.vnw., aanw.vnw, betr.vnw, onbep.vnw, wdkd.vnw en wdkg.vnw.

Slide 4 - Slide

Even opfrissen
Opdracht schrijf de zin over in je schrift:

 
Mijn moeder heeft gisteren op de markt appels gekocht.

En benoem de zin in woordsoorten. 

Slide 5 - Slide

Mijn moeder heeft gisteren op de markt appels gekocht. 
mijn = bezittelijk voornaamwoord
moeder = zelfstandig naamwoord
heeft = hulpwerkwoord (van tijd), persoonsvorm
gisteren = bijwoord (van tijd), op = voorzetsel, de = lidwoord
markt = zelfstandig naamwoord
appels = zelfstandig naamwoord
gekocht = zelfstandig werkwoord (voltooid deelwoord)

Slide 6 - Slide

Alles goed of maximaal twee fouten?
Maken:
- Opdr. 6, 7, 9, 11, 12 (blz. 74-77)

Meer fouten? Luister naar de instructie en of 
herhaal de theorie over de woordsoorten het document van it's learning (staat bij vorige week):  Theorie: grammatica zinsdelen en woordsoorten (naslag Thieme)
timer
7:00

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

aanwijzend vnw
enkelvoud de-woorden                                meervoud 
deze > dichtbij                                                  deze > dichtbij 
die > verderop                                                   die > verderop

Het-woorden:
dit > dichtbij
dat > verderop

Slide 10 - Slide

vul het woord in:
1. Begin ........maand kon iedereen zich vrijwillig opgeven voor het feestje.
2. Vinden jullie ....of....het mooiste doelpunt van het seizoen?
3. Meer dan 20 van de 100 grienden(vogels) die strandden op de kus van Nieuw-Zeeland zijn overleden. ..............meldt de Telegraaf. 

Slide 11 - Slide

aanwijzend vnw.
meest gebruikte zijn: deze,die, dat, zulke, zo'n en dergelijke

de woorden dat en die zijn aanwijzende voornaamwoorden als je ze in een zin kunt vervangen door dit of deze 

aanw.vnw. hoort altijd bij een znw, staat dat er niet bij dan moet je erbij kunnen denken

Slide 12 - Slide

antwoorden:
1. Begin deze/die maand kon iedereen zich vrijwillig opgeven voor het feestje.
2. Vinden jullie dit of dat het mooiste doelpunt van het seizoen?
3. Meer dan 20 van de 100 grienden(vogels) die strandden op de kus van Nieuw-Zeeland zijn overleden. Dit/dat meldt de Telegraaf.

Slide 13 - Slide

vragend voornaamwoord
vier vr.vnw. > wie, wat, welk(e), wat (voor een)

staat het midden in de zin en maak je een vragende zin dan staat het vr.vnw. vooraan in de zin

Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen?
Wie komt er morgen op je verjaardag?

Slide 14 - Slide

betrekkelijk vnw
verwijswoord die, dat, wat en wie.

staat achter woord of woordgroepje waar het naar verwijst

het woord of woordgroepje waarnaar verwezen wordt noemen we antecedent

Slide 15 - Slide

aanw.vnw of betrek.vnw?
1. Kun je mij dat boek even geven?
2. Het boek, dat erg interessant is, lees ik 

Slide 16 - Slide

onbepaald vnw.
verwijst vaag naar iets of iemand
iets, niets, niemand, iemand, alles, men, wat (is iets), elke, ieder(een)

1. Weet jij of we wat (iets) moeten laten weten?
2. Niemand wil iets van mij aannemen. 

Slide 17 - Slide

wederkerend vnw.
Wederkerend voornaamwoord komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord.
Zich aanpassen, zich verzetten, zich vergissen
Het wederkerend voornaamwoord verwijst bijna altijd terug naar het onderwerp van de zin. Welke vorm juist is, hangt dan ook af van dit onderwerp. 
Je verwijst naar jij, zich verwijst naar bijvoorbeeld mijn vriendin

Slide 18 - Slide

Enkelvoud
Ik naar me (Ik was me)
Je naar je (Je schaamt je)
Hij/zij/het naar zich (schaamt zich)
Meervoud
Wij naar ons (wij schamen ons)
Jullie naar je (jullie schamen je)
Zij naar zich (Zij schamen zich)


Slide 19 - Slide

wederkerig vnw.
Wederkerig

Elkaar
Elkander
Mekaar
Die mensen willen elkaar niet te veel plagen.

Slide 20 - Slide

Evaluatie 
  1. Heb je de woordsoorten opgefrist?
  2. Welk onderdeel heeft nog wat extra aandacht nodig? Hoe ga je dat aanpakken?
  3. Wat heb je nodig om je taak voor de volgende les te doen?

Nog vragen? 

maandag so zinsdelen



Slide 21 - Slide