- Praten betekent dat de tijd weer opnieuw begint.
timer
10:00
Slide 3 - Slide
Opdracht 4
1 . hetzelfde = aanw.vnw
2. Wie = vr.vnw
zo’n = aanw.vnw
deze = aanw.vnw
3. Wat = vr.vnw
zulke = aanw.vnw
4. Dergelijke = aanw.vnw
5. zelf = aanw.vnw
dit = aanw.vnw
6. welke = vr.vnw
dat = aanw.vnw
die = aanw.vnw
Slide 4 - Slide
Opdracht 5
1. in
naar
2. over
Let op: aan hoort bij het werkwoord aantreffen en is dus geen voorzetsel.
3. van
met
4. Na
op
5. tijdens
Let op: af hoort bij het werkwoord afkeuren en is dus geen voorzetsel.
6. uit
voor
volgens
Slide 5 - Slide
Grammatica woordsoorten
- zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- lidwoorden
- hulpwerkwoorden
- zelfstandige werkwoorden
- aanwijzend voornaamwoord
- vragend voornaamwoord
- voorzetsel
- bijwoord
Nieuwe woordsoorten:
- persoonlijk voornaamwoord
- bezittelijk voornaamwoord
- koppelwerkwoord
Slide 6 - Slide
pers. vnw & bez. vnw
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar mensen, dieren, dingen of onzichtbare zaken. We korten dit woord af met: pers. vnw
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Een bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. We korten dit af met bez. vnw.
Slide 7 - Slide
pers. vnw & bez. vnw
Slide 8 - Slide
pers. vnw & bez. vnw
Slide 9 - Slide
Startopdracht
a. Vond jij me zusje ook zo uitsloverig?
b. Vanaf het begin vindt Gerard me leuk.
c. Gisteren heb je jouw mobiel laten liggen.
d. Laten we maar bij jouw afspreken.
Slide 10 - Slide
Do the exercises
timer
20:00
Aan de slag!
Wat?
Hoe?
Tijd?
Hulp?
Klaar?
Resultaat?
Opdracht 1, 2, 3, 4 (blz. 30-31)
Je mag fluisteren. Als het te luid wordt, gaan jullie 5 minuten in stilte werken.
20 minuten (Timer)
Vraag hulp aan je buurman of buurvrouw. Wanneer die het ook niet weet, steek je je vinger op. Ik help je dan.
Je antwoorden neem je morgen mee naar school. Morgen bespreken we ze na.
Maak zelf 5 zinnen met een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord.