Ainea's

Teksten begrijpen
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Teksten begrijpen

Slide 1 - Slide

Titel 
en 
tussenkopjes

Slide 2 - Slide

Ik wil weten waar een tekst over gaat.
Wat lees ik ?
A
Titel
B
Tussenkopjes
C
Bron
D
Lettertype

Slide 3 - Quiz

Ik wil meer weten over de tekst.
Wat lees ik nog meer?
A
Titel
B
Tussenkopjes
C
Bron
D
Lettertype

Slide 4 - Quiz

Aan het einde van de les kun je:


- het aantal alinea's herkennen in een tekst 
- de kernzin van een alinea onderstrepen



Slide 5 - Slide

Wat is het verschil?

Slide 6 - Slide

Alinea's
Een goede schrijver verdeelt zijn/haar tekst in kleine stukjes. DIt noem je een alinea.

Waarom doet hij/zij dat?


Slide 7 - Slide

Alinea's
Een alinea is een stuk tekst van meerdere zinnen. 
Alinea's beginnen altijd op een nieuwe regel. 
Elke alinea heeft één kernzin. Daarin staat waar de rest van de tekst over gaat.


Slide 8 - Slide

Alinea's
Een schrijver kan op verschillende manieren laten zien dat iets een alinea is.

Hoe herken je een alinea?

Slide 9 - Slide

Alinea's herken je aan...


Alinea 
- begint op een nieuwe regel
- springt de eerste regel van de alinea in
- begint na een witregel

Slide 10 - Slide

Alinea's bestaan uit...
  • Zinnen die bij elkaar horen.
  • Zinnen die over hetzelfde deelonderwerp gaan.


Slide 11 - Slide

Kernzin
De belangrijkste zin van een alinea is de kernzin.

Vaak is het de eerste zin, na deze zin volgt dan een uitleg van de kernzin.



Slide 12 - Slide

Waar bestaat een alinea uit:
A
twee zinnen.
B
een inleiding, een kern en een slot.
C
een aantal zinnen die bij elkaar horen, omdat ze over hetzelfde deelonderwerp gaan.
D
een paar plaatjes, zinnen en tussenkopjes die over hetzelfde onderwerp gaan.

Slide 13 - Quiz

Opdracht 1
a. Geef de alinea's aan van de tekst.
b. Doe dat door een streep naast de alinea te zetten.

Slide 14 - Slide

Opdracht 2
Zet bij de tekst een streep onder de kernzin.

Slide 15 - Slide

Slot
Wat is een alinea?
Wat staat er in een kernzin?

Slide 16 - Slide

Terugblik leerdoelen

Leerdoelen:

- Je weet wat alinea's zijn en hoe je deze kunt herkennen. 
- Je leert wat kernzinnen zijn en hoe je deze kunt herkennen.

Slide 17 - Slide

Alinea's bestaan uit...
  • Zinnen die bij elkaar horen.
  • Zinnen die over hetzelfde deelonderwerp gaan.

De inleiding is een alinea.
De kern bestaat vaak uit meer alinea's.
Het slot is een alinea.
Dus minimaal 3 alinea's!

Slide 18 - Slide

Les 1 
Lesdoel: aan het eind van de les heb je jouw kennis over leesvaardigheid opgehaald. 

KENNIS TESTEN

1. Log in op LessonUp
2. Wat weet jij nog van leesvaardigheid? 
3. TIP: gebruik je aantekeningen van §1 t/m §3 - Meer dan Lezen!

Slide 19 - Slide

Welke vijf tekstdoelen ken je?

Slide 20 - Mind map

Welke tekstsoorten horen bij 'amuseren'?

Slide 21 - Mind map

Welke tekstsoorten horen bij 'informeren'?

Slide 22 - Mind map

De tekstsoorten recept, bijsluiter, spelregels horen bij het tekstdoel...
A
informeren
B
activeren
C
amuseren
D
instrueren

Slide 23 - Quiz

De tekstsoorten betoog, ingezonden brief, recensie horen bij het tekstdoel...
A
amuseren
B
activeren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 24 - Quiz

Welk tekstdoel heeft 'een studieboek' ?

Slide 25 - Open question

Welke vier leesstrategieën ken je?

Slide 26 - Mind map

Wat doe je wanneer je een tekst 'globaal' leest?
A
Eerste en laatste zin van iedere alinea lezen
B
illustraties, tussenkopjes, titel en eerste alinea lezen
C
tekst lezen van begin tot eind
D
je let enkel op de opvallende tekst, tekens en bolletjes

Slide 27 - Quiz

Wat doe je wanneer je een tekst 'precies' leest?
A
Eerste en laatste zin van iedere alinea lezen
B
illustraties, tussenkopjes, titel en eerste alinea lezen
C
tekst lezen van begin tot eind
D
je let enkel op de opvallende tekst, tekens en bolletjes

Slide 28 - Quiz

Noem een voorbeeld van 'zoekend' lezen:

Slide 29 - Open question

Signaalwoorden bij een 'tegenstelling' zijn:
A
maar
B
toch
C
neem nou
D
zoals

Slide 30 - Quiz

Signaalwoorden bij een 'voorbeeld' zijn:
A
maar
B
zoals
C
zo
D
daarentegen

Slide 31 - Quiz

Les 2 
Inhoud van deze les
- Samen oefenen met de alinea's en kernzinnen.

Opdracht deze les:
1. Maak een tweetal binnen je groepje. 
2. Ga naar NieuwNederlands online -> klik op Cursus 1 - Meer dan lezen -> 
§4 Opdracht 2. 
3. Maak samen opdracht 2 met het tweetal 
(Tekst: Waarom broers en zussen elkaar soms de kop inslaan.)

Slide 32 - Slide

Keuzemenu voor deze les

Keuze 1 - Zelfstandig stil werken aan de opdrachten uit §14 Mixopdrachten of trainen. 

Keuze 2 - Extra instructie voor een woordsoort naar keuze. 

Keuze 3 - Instructievideo Classroom bekijken.







LES 3
Lesdoel: aan het eind van de les heb je aan de hand van je eigen keuze, geoefend met de woordsoorten. 

Slide 33 - Slide

DUO'S 1HA

1.   Aeson + Jochem
2.  Aras + Max
3.  Daimy + Suus
4.  Emma + Dani
5.  Isalie + Coen
6.  Jennah + Sem





7. Jill + Sam
8.  Joris + Elin
9. Kyan + Stevan
10.  Lindsy + Silvijn
11.  Maud + Thomas
12.  Merle + Matthijs

Slide 34 - Slide

DUO'S 1HB

1.   Bente + Danilo
2.  Delayla + Gijs
3.  Femke + Tayfun
4.  Iann + Ingmar
5.  Leine + Esra
6. Tess + Ebbi



7.  Madée + Jayren
8. Mae-Lynn + Isabel
9.  Pepijn + Yvon
10.  Sophie + Melvin
11.  Tristan + Naud
12. Benthe + Amber

Slide 35 - Slide

DUO'S 1HC

1.   Dewi + Imar
2.  Isis S + Rimke
3.  Lana + Maud
4.  Jara + Liam
5.  Jason + Thierry
6.  Jurre + Storm




7. Kenji + Nore
8. Tes K + Tess vd
9.  Sophie + Vince
10.  Elena + Syl
11.  Mart + Tuana
12. Djay + Isis V

Slide 36 - Slide