8. Flevoland - waterhuishouding

stromen
droog - nat
beperkt blijven tot
het zwaar te verduren hebben
eeuwenlang
begerig
toenmalig
temmen
naar ongekende hoogte
rampspoed
de klus klaren
beetje bij beetje
opvangen
verstedelijking
voorspoedig
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NT2WOStudiejaar 6

This lesson contains 26 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

stromen
droog - nat
beperkt blijven tot
het zwaar te verduren hebben
eeuwenlang
begerig
toenmalig
temmen
naar ongekende hoogte
rampspoed
de klus klaren
beetje bij beetje
opvangen
verstedelijking
voorspoedig

Slide 1 - Slide

ze
men
je

Slide 2 - Slide

ze
men
je
Ze zeggen wel dat Flevoland uit het niets is ontstaan.
Op het eiland en op het vasteland wist men: de zee geeft en de zee neemt.
Je kunt er heerlijk fietsen en genieten van de bloeiende bollenvelden.
Wie zijn 
ze, men en je? 

Slide 3 - Slide

ze
men
je
ze - iedereen behalve jij
men - iedereen misschien ook jij
je - iedereen en jij ook
Ze zeggen wel dat Flevoland uit het niets is ontstaan.
Op het eiland en op het vasteland wist men: de zee geeft en de zee neemt.
Je kunt er heerlijk fietsen en genieten van de bloeiende bollenvelden.

Slide 4 - Slide

ze
men
je
ze - iedereen behalve jij
men - iedereen misschien ook jij
je - iedereen en jij ook
Ze zeggen wel dat Flevoland uit het niets is ontstaan.
Op het eiland en op het vasteland wist men: de zee geeft en de zee neemt.
Je kunt er heerlijk fietsen en genieten van de bloeiende bollenvelden.
zij, jij, jouw
Hoe reis je naar Flevoland?
Je kunt er met de trein naar toe.
Hoe reis je naar Flevoland?
Ik reis met de trein.

Slide 5 - Slide

ze
men
je
ze - iedereen behalve jij
men - iedereen misschien ook jij
je - iedereen en jij ook
Ze zeggen wel dat Flevoland uit het niets is ontstaan.
Op het eiland en op het vasteland wist men: de zee geeft en de zee neemt.
Je kunt er heerlijk fietsen en genieten van de bloeiende bollenvelden.
Er wordt gezegd dat...
Er kan heerlijk gewandeld worden.
zij, jij, jouw
Hoe reis je naar Flevoland?
Je kunt er met de trein naar toe.
Hoe reis je naar Flevoland?
Ik reis met de trein.

Slide 6 - Slide

ze
men
je
ze - iedereen behalve jij
men - iedereen misschien ook jij
je - iedereen en jij ook
Ze zeggen wel dat Flevoland uit het niets is ontstaan.
Op het eiland en op het vasteland wist men: de zee geeft en de zee neemt.
Je kunt er heerlijk fietsen en genieten van de bloeiende bollenvelden.
Er wordt gezegd dat...
Er kan heerlijk gewandeld worden.
Op het eiland (...) geloofde men...
Op het eiland (...) werd geloofd dat...
zij, jij, jouw
Hoe reis je naar Flevoland?
Je kunt er met de trein naar toe.
Hoe reis je naar Flevoland?
Ik reis met de trein.

Slide 7 - Slide

Hoe maak je een polder?
Ben je weleens in Flevoland geweest?
Kun je met de trein over de afsluitdijk?
Heb je in de Flevopolder veel hoogbouw?
Wist je dat er in Nederland twaalf provincies waren?
Kun je op het IJsselmeer aan watersport doen?
In welk deel van Nederland heb je de meeste mensen?
Heb je weleens een overstroming meegemaakt?
Heb je veel molens in Flevoland?
Ga je graag in Nederland op vakantie?

Slide 8 - Slide

1

Slide 9 - Video

00:06

Slide 10 - Slide

imperatief
volgorde / 
sequentie
woorden
Eerst
Als eerste
Dan
Daarna
Vervolgens
Tot slot
Tenslotte
inversie
Eerst leg je het fundament, dan bouw je het huis, tenslotte richt je het in.
Leg eerst het fundament, bouw dan  het huis, richt het tenslotte   in.

Slide 11 - Slide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

heel
adverbium
heel en hele
adjectief
vóór negatie
helemaal
volledig, 
totaal, 
compleet

Slide 15 - Slide

heel
adverbium
versterkt 
adjectief of 
ander adverbium
heel en hele
adjectief
vóór negatie
helemaal
volledig, 
totaal, 
compleet

Slide 16 - Slide

heel
adverbium
versterkt 
adjectief of 
ander adverbium
heel en hele
adjectief
zegt iets over een substantief
vóór negatie
helemaal
een hele dag
een heel uur
volledig, 
totaal, 
compleet

Slide 17 - Slide

volledig, 
totaal, 
compleet
heel
adverbium
versterkt 
adjectief of 
ander adverbium
heel en hele
adjectief
zegt iets over een substantief
vóór negatie
helemaal
niet(s), geen, nooit, niemand, nergens
volledig, compleet, totaal
Ik heb de chocola helemaal (alleen) opgegeten
een hele dag
een heel uur

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

toen
nu
dan
In 2016 stonden er nog files in Maastricht.
Toen stonden er nog files in Maastricht.
Op dit moment staan er geen files meer.
Nu staan er geen files meer.
Over 10 jaar moeten we opnieuw kijken.
Dan moeten we opnieuw kijken.

Slide 20 - Slide

daarvoor / eerder
daarna / later
toen
nu
dan
vorige
volgende
Vorig jaar woonde je in Duitsland.
Waar woon je volgend jaar?
Een jaar later verhuisde je naar Finland.
In 2020 woonde je in Duitsland.
Daarna kocht je een huis in Nederland.
In 2021 kocht je een huis in Finland.
Een jaar eerder woonde je nog in Duitsland.

Slide 21 - Slide

toen
nu
dan
vorige
volgende
daarvoor / eerder
daarna / later
signaalwoorden 
van tijd

Slide 22 - Slide

aan de ene kant, 
(...)
aan de andere kant
hoewel, terwijl
toch, maar
signaalwoorden 
tegenstelling

Slide 23 - Slide

hierdoor, dus, door, omdat,
het gevolg hiervan is, dit betekent dat,
want, de oorzaak hiervan is dat, wegens, vanwege, aangezien 
signaalwoorden 
oorzaak en gevolg
 daardoor, dat komt door(dat), omdat, dit heeft tot gevolg dat,

Slide 24 - Slide

hierdoor, dus, door, omdat, het gevolg hiervan is, dit betekent dat, want, de oorzaak hiervan is dat, wegens, vanwege, aangezien, daardoor, dat komt door(dat), omdat, dit heeft tot gevolg dat, 

Slide 25 - Slide

overloopgebieden
extreme regenval

Slide 26 - Slide