Week 2 lijdend voorwerp herhaling

Vandaag:
  1. SO bespreking
  2. Uitleg lijdend voorwerp (herhaling)
  3. Maken van opdrachten middels website CambiumNed
  4. Huiswerk antwoorden
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vandaag:
  1. SO bespreking
  2. Uitleg lijdend voorwerp (herhaling)
  3. Maken van opdrachten middels website CambiumNed
  4. Huiswerk antwoorden

Slide 1 - Slide




LESDOEL:
Je weet wat een aanwijzend en vragend voornaamwoord is en hoe je deze in een zin vindt.


LESDOEL:
  • Ga je opnieuw aan de slag met het lijdend voorwerp. Je weet wat dit is en hoe je dit kunt vinden in een zin.

Slide 2 - Slide

Ruimte voor vragen/uitleg toets

Slide 3 - Slide

SO bespreking
  • De meeste fouten zijn gemaakt met het meewerkend en lijdend voorwerp. 
  • Hier gaan we vandaag verder mee oefenen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 6 - Slide

Het onderwerp
stap 1: Zoek de persoonsvorm.
stap 2: wie of wat + pv = onderwerp.

Ik loop op straat. 
Wie loopt op straat? Ik. 

ik = onderwerp. 
Niet alle zinnen hebben een een onderwerp. Zinnen in de gebiedende wijs hebben geen onderwerp

Slide 7 - Slide

Lijdend voorwerp oefeningen
Je vindt op de volgende slides 2 oefeningen om te oefenen met het lijdend voorwerp. 

Neem deze vragen rustig door en kies het juiste antwoord. Als je hier goed mee oefent helpt dit je bij de volgende toets!

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Slide 10 - Link

Opdracht 1
  • 1 van – in – van
  • 2 Dankzij – onder
  • 3 Vanaf – in
  • 4 van – van – tot
  • 5 bij – tijdens (voor hoort bij voorkomen)
  • 6 Bij – van – onder – op (uit hoort bij uitvoeren)

Slide 11 - Slide

Opdracht 2
1 a Sommige mensen verdiepen zich tijdens hun vakantie in de cultuur van het land.
b Door middel van brochures hebben ze zich voorbereid op de bestemming.
c De vakantiegangers verheugen zich op de door hen geselecteerde bezienswaardigheden.
d Met behulp van een navigatiesysteem vinden ze altijd de betreffende locaties.
e Een aantal van hen geeft graag geld uit aan leuke, goedkope souvenirs.
f Naar aanleiding van hun ervaringen vertellen ze thuis aan vrienden over de reis.
2 - vaste uitdrukkingen: door middel van; met behulp van; naar aanleiding van
- werkwoorden met een vast voorzetsel: zich verdiepen in; zich voorbereiden op; zich verheugen op
Let op: ‘geld uitgeven’ en ‘vertellen’ passen niet in het rijtje, want deze werkwoorden kunnen ook voorkomen zonder voorzetsel of met een ander voorzetsel.
3 eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
in verband met – op grond van – in tegenstelling tot

Slide 12 - Slide

Opdracht 3
(1) Bijna iedereen heeft er last van (vz): de selfie-kriebels! 
(2) Een selfie (zn) is een zelfportret dat je maakt met (vz) een smartphone of camera. 
(3) Je kunt (hww) er zelfs een speciale (bn) selfiestick voor (vz) gebruiken (zww). 
(4) Het leuke van een (olw) selfie is dat jij zelf (aanw.vnw) bepaalt wat het eindresultaat is. 
(5) Je bent dus niet afhankelijk van iemand anders die een foto van jou maakt, maar kunt net zo lang klikken tot (vz) je een foto hebt die helemaal naar (vz) je zin (zn) is. 
(6) Wie (vr.vnw) vindt dit (aanw.vnw) niet ideaal? 
(7) Bovendien vinden mensen selfies leuk om (vz) naar te kijken. 
(8) Wetenschappers hebben ontdekt dat we liever naar gezichten dan naar spullen (zn) of landschappen kijken. 
(9) En dat (aanw.vnw) heeft dan weer alles met (vz) onze ogen te maken: daar kun je zo lekker in (vz) verdrinken …

Slide 13 - Slide

Overzicht afkortingen
ZN
BLW
OLW
BN
ZWW
HWW
LV
Aanw. vnw
Vr. vnw
WG
OW
PV
  • Zelfstandig naamwoord
  • Bepaald lidwoord
  • Onbepaald lidwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Zelfstandig werkwoord
  • Hulp werkwoord
  • Lijdend voorwerp
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Vragend voornaamwoord
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Onderwerp
  • Persoonsvorm
MV
VZ
  • Meewerkend voorwerp
  • Voorzetsel

Slide 14 - Slide