This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Lezen
Slide 1 - Slide
Samenvatting theorie H1 t/m H6 G1
leesstrategieën
onderwerp
deelonderwerp(en)
inleiding, slot en hoofdgedachte
tekstverbanden en signaalwoorden
tekstdoel en -soort
tekst en beeld
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Slide 4 - Slide
Onderwerp
Slide 5 - Slide
Het onderwerp van een tekst
Iedere tekst gaat ergens over.
Als je het onderwerp van een tekst wilt weten, stel je jezelf de vraag: Waar gaat deze tekst over?
Het onderwerp schrijf je zo kort en precies mogelijk op.
Je antwoord bestaat uit één of enkele woorden (geen hele zin met werkwoorden)
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Zo vind je het onderwerp van een tekst:
- kijk naar de titel
- kijk naar de illustraties (plaatjes)
- kijk naar eventuele tussenkopjes
- let op andersgedruktewoorden
- lees de eerste alinea
Als je dit doet, dan gebruik je de strategie: oriënterend lezen
Daarna schrijf je in 1 of een paar woorden op waar de tekst overgaat!
Slide 8 - Slide
Op welk leesmanier vind je het onderwerp van de tekst?
A
Globaal lezen
B
Oriënterend lezen
C
Precies lezen
D
Zoekend lezen
Slide 9 - Quiz
Hoe vind ik het onderwerp van een tekst?
A
Door alleen naar de titel te kijken.
B
Door te kijken naar de titel en tussenkopjes
C
Door de inleiding te lezen en te kijken naar de tussenkopjes.
D
Door te kijken naar de tussenkopjes, titel, illustraties en de inleiding te lezen.
Slide 10 - Quiz
Wat is het onderwerp van deze tekst?
In het schooljaar 2019-2020 gingen de centrale examens niet door vanwege Corona. Veel leerlingen vonden dit erg jammer. Ze hadden graag willen ervaren hoe het zou zijn om samen in een gymzaal de examens te moeten maken. Nu er geen examens zijn gemaakt, weten de leerlingen ook niet of ze ooit officieel geslaagd zouden zijn. Hopelijk gaan dit schooljaar de examens wel gewoon door.
Slide 11 - Open question
Deelonderwerp
Slide 12 - Slide
Een tekst bestaat vaak uit drie delen
Inleiding - middenstuk - slot.
In het middenstuk staat de meeste informatie (kern).
Er worden verschillende aspecten van het onderwerp besproken. Dit noem je: deelonderwerpen (tussenkopjes).
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Video
Hoe vind je deelonderwerpen?
Je leest de tekst globaal.
Dit betekent: de eerste en laatste zin van alle alinea's lezen.
Als je iets wilt opzoeken, ga je zoekend lezen.
Let dan op: tussenkopjes, anders gedrukte woorden, opvallende tekens.
Slide 15 - Slide
In welk deel van de tekst vind je de kern (het belangrijkste)?
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot
D
inleiding en slot
Slide 16 - Quiz
Hoe bepaal je passende tussenkopjes (deelonderwerpen)?
A
door globaal te lezen
B
door zoekend te lezen
C
door oriënterend te lezen
D
door precies te lezen
Slide 17 - Quiz
Wat doe je als je in een folder de openingstijden van een dierentuin zoekt?
A
De hele tekst precies lezen
B
zoekend lezen
C
oriënterend lezen
D
globaal lezen
Slide 18 - Quiz
Inleiding, slot en hoofdgedachte
Slide 19 - Slide
Inleiding
Hierin wordt duidelijk wat het onderwerpvan een tekst is.
Je vindt hier vaak een voorbeeld, een grappig verhaaltje (anekdote).
De lezer wordt nieuwsgierig gemaakt naar de rest van de tekst.
Kan uit meerdere alinea's bestaan.
Slide 20 - Slide
Slot
Het laatste deel van een tekst.
Je vindt hier een conclusie of samenvatting.
Er wordt naar de toekomst gekeken.
Er wordt aangehaakt bij de inleiding.
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Video
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een volledige zin die samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.
De hoofdgedachte vind je vaak in de inleiding of het slot van een tekst. Soms staat de hoofdgedachte letterlijk in de tekst, soms moet je de hoofdgedachte zelf samenstellen.
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Video
De hoofdgedachte...
A
staat altijd in de inleiding.
B
staat altijd in het slot.
C
moet je altijd zelf bedenken.
D
staat vaak in de inleiding of het slot.
Slide 25 - Quiz
Hoofdgedachte?
A
Door alle inspanningen van de gemeente wordt Zwolle gezien als een fietsstad.
B
Door het aanleggen van fietsstraten denkt de gemeente Zwolle dat de binnenstad verkeersveiliger wordt.
C
Een fietsstraat is een straat die ingericht is als een soort fietspad waar ook auto’s op mogen rijden.
D
Door de fietsstraten zijn de belangrijke fietsroutes voor fietsers en automobilisten beter herkenbaar.
Slide 26 - Quiz
De hoofdgedachte is...
A
de kernzin
B
de hoofdzaken
C
het belangrijkste van een tekst in één zin.
D
de samenvatting
Slide 27 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.
Slide 28 - Quiz
Tekstverbanden en signaalwoorden
Slide 29 - Slide
TEKSTVERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Dat noem je een tekstverband.
Je kunt een tekstverband vaak herkennen aan signaalwoorden.
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Video
In jaar 1 worden de eerste 4 tekstverbanden behandeld:
1.chronologisch
2.opsommend
3.tegenstellend
4.toelichtend
Slide 32 - Slide
Tekstverbanden en signaalwoorden (brugklas)
chronologisch
opsommend
tegenstellend
toelichtend
Slide 33 - Slide
Herhaling tekstverbanden
chronologisch:
opsommend:
tegenstellend:
toelichtend:
Slide 34 - Slide
Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'ook'?
A
concluderend tekstverband
B
chronologisch tekstverband
C
redengevend tekstverband
D
opsommend tekstverband
Slide 35 - Quiz
Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'binnenkort'?
A
chronologisch tekstverband
B
opsommend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
D
toelichtend tekstverband
Slide 36 - Quiz
Het regent, maar toch schijnt de zon.
A
opsommend tekstverband
B
chronologisch tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
D
toelichtend tekstverband
Slide 37 - Quiz
Signaalwoord ’bijvoorbeeld’ verwijst naar een
A
samenvattend tekstverband
B
toelichtend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
D
opsommend
tekstverband
Slide 38 - Quiz
Tekstsoorten - en doelen
Slide 39 - Slide
Tekstdoelen
Elke tekst wordt geschreven met een reden.
De schrijver wil iets bereiken --> heeft een doel.
Dit noemen we een tekstdoel (of schrijfdoel).
Bij een tekstdoel hoort een tekstvorm.
Slide 40 - Slide
Slide 41 - Video
Tekstdoelen en -soorten
Slide 42 - Slide
Is 'informeren' een tekstdoel of een tekstsoort?
A
Tekstsoort
B
Tekstdoel
C
Beide
D
Geen van beide
Slide 43 - Quiz
Ingezonden brief is een
A
Tekstdoel
B
Tekstsoort
C
Tekstvorm
Slide 44 - Quiz
Tekst en beeld
Slide 45 - Slide
ILLUSTRATIES
Vaak staan er illustraties (plaatjes) bij een tekst, zoals foto's, tekeningen, schema's, kaartjes en tabellen.