Week 24 Nederlands 1MK1 hoofdstuk 6 grammatica

Nederlands 1MK1 week 24
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands 1MK1 week 24

Slide 1 - Slide

Welkom bij Nederlands

Hopelijk hebben jullie een goed lang weekend gehad!

Deze week is de school weer begonnen, ik hoop dat jullie het leuk vonden om weer op school te zijn!

Succes! 
Groetjes, juf

Slide 2 - Slide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen deze week?

  • Lezen in ons leesboek.
  • Nakijken huiswerk
  • Maken opdracht 1, 2 en 3 op bladzijde 158/159

Slide 4 - Slide

Lees nu 10 minuten in je leesboek. Dat doe je natuurlijk elke dag 

Slide 5 - Slide

Nakijken huiswerk
Controleer je huiswerk (opdracht 4, 5 en 6 op bladzijde 133). De antwoorden staan weer aan het eind van de les.

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:

  • voorzetsels herkennen en gebruiken
  • opzoeken welk vast voorzetsel bij een werkwoord hoort
  • veelvoorkomende vaste voorzetsels op de juiste manier bij werkwoorden gebruiken

Slide 7 - Slide

Herhalen lesstof vorige week
Vorige week en de week daarvoor hebben we geleerd wat een bijvoeglijk naamwoord is. Ook is uitgelegd wat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is. In de les van afgelopen week hebben we de lesstof geoefend met quizvragen.

Slide 8 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia's wordt het voorzetsel behandeld.

Slide 9 - Slide

Voorzetsel -1
Voorzetsels (vz) zijn woorden die een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeven. Er zijn veel verschillende voorzetsels, zoals achter, bij, door, gedurende, in, naar, onder, om, op, tijdens, van, vanwege, voor, wegens. 
 
Je gebruikt voorzetsels niet los, maar altijd in combinatie met een ander woord.

Slide 10 - Slide

Voorzetsel -2
Zo herken je een voorzetsel 
 
• Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten: 
 
naast de stoel, voor de vakantie, door de sneeuw. 
 
• Een voorzetsel staat meestal aan het begin van een zinsdeel: 
 
– Yolanda / gaat / naar de sportschool. 
 
– Mohammed / valt / van de trampoline.

Slide 11 - Slide

Voorzetsel -3
Let op bij zinnen met een scheidbaar werkwoord: het woordje dat ergens achter in de zin staat, hoort bij het werkwoord. In de zin De trainer legt de wedstrijdopstelling uit hoort uit bij het werkwoord uitleggen. In deze zin is uit dus géén voorzetsel, maar een deel van het werkwoord. 
 
Er zijn ook werkwoorden met een vast voorzetsel. Deze voorzetsels kan je niet vervangen, zoals in houden van en besteden aan.

Slide 12 - Slide

Filmpje met uitleg over het voorzetsel
Mocht je extra uitleg willen over het voorzetsel, bekijk dan het filmpje van Nieuw Nederlands in de ELO.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Maken
Boek
Opdracht 1, 2 en 3 op bladzijde 158 en 159.

Computer
Opdracht 1, 2 en 3.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

  • Weet je weer wat een voorzetsel is?
  • Weet je twee voorbeelden van  werkwoorden met een vast voorzetsel?

Slide 17 - Slide

Inleveren huiswerk
Per mail: tmn@rijswijkslyceum.nl

Als je huiswerk op de computer hebt gemaakt, hoef je niets te doen!

Slide 18 - Slide

Antwoorden opdracht 4 t/m 6 (bladzijde 133)
Opdracht 4

1 Na een jarenlange voorbereiding vertrok de jonge ontdekkingsreiziger voor zijn avontuurlijke tocht naar de Noordpool. 
2 Een dynamisch bedrijf ontwerpt functionele kleding voor enthousiaste sporters. 
3 De bekende auteur speelt een serieuze rol in een nieuw toneelstuk. 
4 De knappe fietsenmaker heeft gistermiddag kapotte spaken in een achterwiel vervangen. 
5 Tessa draagt op haar koperen bruiloft een zilveren broche op een acryl jurk. 
6 Boven de witte ijsvlaktes van de Noordelijke IJszee zweeft een grote luchtballon. 
 


  
 


 

Slide 19 - Slide

Antwoorden opdracht 4 t/m 6 (bladzijde 133)
Opdracht 5  


ZN                                                                                                    BN
1 vriendin, dagen, foto, brownies, supermarkt           goede, fantastische, zelfgemaakte 
2 brownies                                                                                   lekker 
3 berichtje, knuffel                                                                  opschepperige, dikke, digitale 
4 mensen, lekkernijen, hoeveelheden                           meeste, zoete, grote 
5 vriendin, boterham, gebak                                               dikke, lekkere 
 


Slide 20 - Slide

Antwoorden opdracht 4 t/m 6 (bladzijde 133)

Opdracht 6 
1 Voor het huwelijksfeest heeft Margriet een prachtig cadeau gekocht. 
2 Voor het winnen van de prijs moest Nico een moeilijke puzzel oplossen. 
3 Het geven van een bos bloemen is een sympathiek gebaar. 
4 Mijn stokdove tante is erg geholpen met haar nieuwe gehoorapparaat. 
5 Vanwege de regen heeft Dini de hele morgen in natte kleren rondgelopen. 
6 Die gewetenloze oplichter heeft veel geld van oude mensen gestolen. 

Slide 21 - Slide

Weektaak 24 afgerond

Slide 22 - Slide