Week 4 Nederlands 1MK WS, ZD en schrijven

Nederlands 1MK week 4
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Nederlands 1MK week 4

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Slide

Week 4  - 25 januari t/m
29 januari 2021

Weektaak af: dinsdag 2 februari, zie magister!!!
  • Zorg voor een nieuw leesboek!
  • Je mag ook een tijdschrift of stripboek lezen
  • Deze week: vervolg  grammatica: voorzetsels en vaste voorzetsels bij werkwoorden 

Slide 4 - Slide

Kies een boek voor je opdracht!

Slide 5 - Slide

Lees nu 10 minuten in je leesboek/stripboek. Dat doe je natuurlijk elke dag 

Slide 6 - Slide

Rapportperiode 2
  • Lezen hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4: proefwerk (3x)
  • Grammatica zinsdelen en woordsoorten: proefwerk (3x)
  • Schrijven: proefwerk (2x)
  • Boekentoets: so (1x, totaal over drie rapporten)
  • Taaluur: O/V/G

Slide 7 - Slide

Leerdoelen
Deze week leer je:
  • om voorzetsels te herkennen en te gebruiken
  • weet je welk werkwoord welk vast voorzetsel heeft

Slide 8 - Slide

Herhaling vorige les
Vorige week hebben we  geoefend met het vinden van het bijvoeglijk naamwoord in een zin en zijn we verder gegaan met het maken van een persoonlijk verslag.

Slide 9 - Slide

Nakijken huiswerk
Controleer  weektaak  3. 

De antwoorden staan aan het eind van de les.

Slide 10 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt uitleg over je leerdoelen voor deze week.

Slide 11 - Slide

Voorzetsels  (p. 158)
Voorzetsels (vz) zijn woorden die een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeven. 

Er zijn veel verschillende voorzetsels, zoals achter, bij, door, gedurende, in, naar, onder, om, op, tijdens, van, vanwege, voor, wegens.

Je gebruikt voorzetsels niet los, maar altijd in combinatie met een ander woord.

Slide 12 - Slide

Voorzetsels (p. 158)
• Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten:

naast de stoel, voor de vakantie, door de sneeuw.



• Een voorzetsel staat meestal aan het begin van een zinsdeel:

– Yolanda / gaat / naar de sportschool.

– Mohammed / valt / van de trampoline.

Slide 13 - Slide

Voorzetsels (p. 158)
Let op bij zinnen met een scheidbaar werkwoord: het woordje dat ergens achter in de zin staat, hoort bij het werkwoord. 

In de zin De trainer legt de wedstrijdopstelling uit hoort uit bij het werkwoord uitleggen. In deze zin is uit dus géén voorzetsel, maar een deel van het werkwoord.


Er zijn ook werkwoorden met een vast voorzetsel. Deze voorzetsels kan je niet vervangen, zoals in houden van en besteden aan.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Slide

Maken
Maken
Voorzetsels: maken opdracht 1 t/m 6 p. 158/159












 

Slide 17 - Slide

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

Kun je...
  • een voorzetsel herkennen?
  •  twee werkwoorden noemen met een vast voorzetsel? 

Slide 18 - Slide

Inleveren huiswerk
Maak een foto van je huiswerk en lever in via LessonUp, uiterlijk 2 februari.

Eerder mag altijd!

Slide 19 - Slide

Inleveren weektaak

Slide 20 - Open question

Inleveren weektaak

Slide 21 - Open question

Inleveren weektaak

Slide 22 - Open question

Inleveren weektaak

Slide 23 - Open question

Inleveren weektaak

Slide 24 - Open question

Nakijken

Slide 25 - Slide

Nakijken weektaak 3
Maken
Bijvoeglijk naamwoord: maken opdracht 1 t/m 6 p. 132/133


Persoonlijk verslag. Maken: opdracht 2 en opdracht 3  op bladzijde 97










 

Slide 26 - Slide

Opdracht 1 bladzijde 132
1 Na een lange vliegreis landde Mariska in het warme Vietnam.
2 In een interessant filmpje liet een handige man zien hoe je met vochtig hout een vuurtje maakt.
3 Het witte huis op de hoek staat al heel lang te koop, maar nu is er een serieuze koper.
4 Dat verwende, zeurende ventje huilt, omdat hij het grote cadeau wil hebben.
5 Mijn superlieve oma bakt altijd een heerlijke taart voor mijn verjaardag.
6 Elzahra kreeg een grote doos met Belgische bonbons.

Slide 27 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 132
1 het vreemde verhaal    een vreemd verhaal     het verhaal is vreemd
2 het dikke konijn             een dik konijn                  het konijn is dik
3 de aardige winkelier    een aardige winkelier de winkelier is aardig
4 het nieuwe mobieltje een nieuw mobieltje    het mobieltje is nieuw
5 het zielige vogeltje      een zielig vogeltje       het vogeltje is zielig
6 de gezellige buurman de gezellige buurmannen buurmannen zijn gezellig

Slide 28 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 133
1 - Na het lidwoord ‘een’ als het woord onzijdig is (een het-woord is).
- Als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat.
2 - Na het lidwoord ‘de’ en ‘het’.
- Na het lidwoord ‘een’ als het woord mannelijk of vrouwelijk is (een de-woord is).
- Als er geen lidwoord voor een woord in het meervoud staat.

Slide 29 - Slide

Opdracht 4 bladzijde 133
1 Na een jarenlange voorbereiding vertrok de jonge ontdekkingsreiziger voor zijn avontuurlijke tocht naar de Noordpool.
2 Een dynamisch bedrijf ontwerpt functionele kleding voor enthousiaste sporters.
3 De bekende auteur speelt een serieuze rol in een nieuw toneelstuk.
4 De knappe fietsenmaker heeft gistermiddag kapotte spaken in een achterwiel vervangen.
5 Tessa draagt op haar koperen bruiloft een zilveren broche op een acryl jurk.
6 Boven de witte ijsvlaktes van de Noordelijke IJszee zweeft een grote luchtballon.


Slide 30 - Slide

Opdracht 5 bladzijde 133
zn                                                                                                    bn
1 vriendin, dagen, foto, brownies, supermarkt           goede, fantastische, zelfgemaakte
2 brownies                                                                                   lekker
3 berichtje, knuffel                                                             opschepperige, dikke, digitale
4 mensen, lekkernijen,    hoeveelheden                        meeste, zoete, grote
5 vriendin, boterham, gebak                                      dikke, lekkere


Slide 31 - Slide

Opdracht 6 bladzijde 133
1 Voor het huwelijksfeest heeft Margriet een prachtig cadeau gekocht.
2 Voor het winnen van de prijs moest Nico een moeilijke puzzel oplossen.
3 Het geven van een bos bloemen is een sympathiek gebaar.
4 Mijn stokdove tante is erg geholpen met haar nieuwe gehoorapparaat.
5 Vanwege de regen heeft Dini de hele morgen in natte kleren rondgelopen.
6 Die gewetenloze oplichter heeft veel geld van oude mensen gestolen.

Slide 32 - Slide

Verslag schrijven opdracht 2 bladzijde 97
2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
[inleiding] [1] Afgelopen zaterdag was de wedstrijd tussen The Amsterdams en Waalderdorp BC. Deze basketbalwedstrijd was erg spannend, want de winnaar werd eerste in de competitie.

[middenstuk] [2] Tijdens de hele wedstrijd viel Waalderdorp BC veel aan. Valerie Verhogen scoorde achttien keer voor Waalderdorp BC. The Amsterdams deden echter zeker wat terug. Tessa Pimsterman scoorde twaalf keer voor hen.
[3] Hoe langer de wedstrijd duurde, hoe beter The Amsterdams gingen spelen. Dat was helaas te laat. Ze konden de achterstand niet meer wegwerken. Waaldorp BC won met 60 tegen 43.

[slot] [4] Ik vond het een spannende wedstrijd om te zien. Beide teams wilde duidelijk graag winnen. Waalderdorp BC was wel de terechte winnaar.

Slide 33 - Slide

Verslag schrijven opdracht 3 bladzijde 97

1 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Wie? mijn nichtje Iris
Wat? Haar telefoon viel in het water tijdens het afwassen.
Waar? bij haar thuis
Wanneer? drie weken geleden
Waarom? Ze moest afwassen, maar wilde snel even een berichtje sturen. Dat deed ze boven de afwasbak en toen liet ze de telefoon uit haar handen glippen.
Hoe? Ze heeft haar telefoon afgedroogd en daarna in een bak rijst gestopt. Na een paar dagen kon ze weer bellen, maar hij valt nu wel af en toe uit.



Slide 34 - Slide

Weektaak 4 afgerond

Slide 35 - Slide